ECLI:NL:RBMNE:2021:4589

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
21_375
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats], die de waarde van zijn woning op 1 januari 2019 had vastgesteld op € 487.000. Eiser, eigenaar van een twee-onder-een-kapwoning, stelde dat deze waarde te hoog was en verzocht om een verlaging naar € 410.000. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 29 juli 2021 gehouden, waarbij eiser een nadere toelichting heeft gegeven op de verbouwingskosten van de woning. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning op de waardepeildatum moet worden vastgesteld op € 410.000, en dat de heffingsambtenaar in de proceskosten moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.598. De rechtbank oordeelt dat beide partijen steken hebben laten vallen in hun communicatie, maar dat dit niet voldoende is om de toekenning van een punt voor het verschijnen ter zitting aan eiser te onthouden. De uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst en is op 9 september 2021 bekendgemaakt.

Uitspraak

Rechtbank Midden-Nederland

Afdeling bestuursrecht
enkelvoudige kamer
nummer UTR 21/375

uitspraak d.d. 9 september 2021

in het geding tussen:

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: F. van der Plas)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] , verweerder.

(vertegenwoordigd door: B.A. Schras)

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 487.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser voor het jaar 2020 naar een heffingsmaatstaf van eveneens € 487.000 opgelegde aanslag in de van eigenaren geheven onroerendezaakbelasting van de gemeente [plaats] (de aanslag).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 december 2020 het bezwaar ongegrond verklaard. Ook heeft verweerder daarbij het verzoek van eiser om de door hem in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten te vergoeden, afgewezen.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Wel heeft hij bij ter onderbouwing van de vastgestelde waarde van de woning een taxatieoverzicht ingezonden.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op de online zitting van de rechtbank van 29 juli 2021.
Daags voor de zittingsdag heeft eiser een nader stuk ingediend. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij kennis van het stuk heeft kunnen nemen en er op kan reageren. Mede daarom zal de rechtbank het nadere stuk in de beoordeling van het beroep betrekken.

Beoordeling

1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een twee-onder-een-kapwoning die is gebouwd in 1925. De woning heeft een vloeroppervlakte van 141 m2 en een dakkapel. Ze is gelegen op een perceel grond met een oppervlak van 221 m2. Bij de woning behoort een garage.
2. In geschil is of de vastgestelde waarde van € 487.000 te hoog is.
3. In het beroepschrift heeft eiser een verlaging van de vastgestelde waarde van de woning tot € 410.000 voorgesteld. Ter zitting heeft verweerder met dit voorstel ingestemd. De rechtbank zal de waarde van de woning op waardepeildatum daarom nader vaststellen op € 410.000.
4. Nog in geschil is het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en meer in het bijzonder het antwoord op de vraag of voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting een punt moet worden toegekend.
5. Verweerder neemt het standpunt in dat de behandeling van het beroep ter zitting uitsluitend heeft plaats gevonden omdat de eiser met het indienen van het nadere stuk, dat voor verweerder reden is geweest om in stemmen met het voorstel van eiser om de vastgestelde waarde van de woning te verlagen tot € 410.000, heeft gewacht tot de laatste dag vóór de zitting. Het nadere stuk bevat gegevens over de (kosten van de) verbouwing van de woning na de aankoop van de woning (17 mei 2018) en vóór de toestandspeildatum
(1 januari 2020) [1] . Deze gegevens waren eiser bij de indiening van het beroepschrift
(21 januari 2021) bekend en hadden dus op dat moment al kunnen worden ingebracht. Was dat gebeurd, dan waren partijen al veel eerder tot een compromissoire oplossing gekomen en was een behandeling van het beroep ter zitting achterwege gebleven. Het kan niet de bedoeling van de wettelijke bepalingen inzake de veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij [2] zijn om het achterhouden van gegevens tot de dag vóór de zitting te belonen met de toekenning van een extra punt voor het verschijnen ter zitting.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de toekenning van een punt voor het verschijnen ter zitting rechtstreeks voortvloeit uit de wettelijke bepalingen inzake de veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij. Het is verder niet zo dat eiser verweerder pas op de dag vóór de zittingsdag informatie heeft verstrekt over de (kosten van de) verbouwing van de woning na de aankoop van de woning. Op de hoorzitting van
29 mei 2020 heeft eiser verweerder erop gewezen dat op dat moment de verbouwing van de woning, die na koopdatum is begonnen, nog in volle gang was. Eiser heeft verweerder bij fax van 29 mei 2021 enkele foto’s van de woning bij aanvang van de verbouwing gestuurd. In het op 21 januari 2021 ingediende beroepschrift heeft eiser de kosten van de verbouwing geschat op € 90.000, waarvan volgens eiser ca. 65% zich heeft vertaald in een stijging van de waarde van de woning. Toen al deed eiser het voorstel om de vastgestelde waarde van de woning te verlagen tot € 410.000 welk voorstel uiteindelijk door verweerder is aanvaard.
7. De rechtbank stelt het volgende vast. Het nadere stuk over de (kosten van de) verbouwing dat eiser op 28 juli 2021 heeft ingediend, bevat meer en andere informatie dan eiser in de bezwaarfase en in het beroepschrift over de verbouwing(skosten) heeft verschaft. In het beroepschrift van 21 januari 2021 heeft eiser enkel een schatting van de totale verbouwingskosten verstrekt, zonder een specificatie van (de kosten van) de verbouwing te geven. Het op 28 juli 2021 ingediende nadere stuk bevat een specificatie van de verbouwing(skosten) met een toelichting daarop. In de bezwaarfase heeft eiser enkele foto’s verstrekt die de staat van de woning vóór de verbouwing laten zien. Bij het nadere stuk van 28 juli 2021 zijn ook foto’s gevoegd die gedurende de verbouwing zijn gemaakt. De in het beroepschrift verstrekte informatie maakt geen onderscheid tussen (de kosten van) vóór en na de toestandsdatum verrichte verbouwingswerkzaamheden en is niet onderbouwd met (een) offerte(s), nota’s en/of betaalbewijzen. Hetzelfde geldt voor de in het op 28 juli 2021 ingediende nadere stuk verstrekte informatie. Volgens het op 28 juli 2021 ingediende nadere stuk bedragen de verbouwingskosten in totaal € 33.360, waarbij wordt beklemtoond dat eiser en zijn partner bijna alle werkzaamheden zelf hebben uitgevoerd. In het beroepschrift worden de verbouwingskosten op € 90.000 geraamd. Eiser heeft geen helder antwoord gegeven op de vraag van de rechtbank waarom hij tot de laatste dag voor de zitting heeft gewacht met het verstrekken van de informatie die in het nadere stuk van 28 juli 2021 is opgenomen. Anderzijds heeft verweerder evenmin duidelijk gemaakt waarom hij op grond van de informatie die in het nadere stuk van 28 juli 2021 is opgenomen op de zitting van
29 juli 2021 wel bereid bleek mee te gaan in het voorstel van eiser om de waarde nader vast te stellen op € 410.000, terwijl hij dat voorstel een half jaar eerder in het beroepschrift heeft gelezen, althans heeft kunnen lezen, en daarop tot aan de zitting niet heeft gereageerd.
8. Op grond van wat onder 8 is vermeld, concludeert de rechtbank dat beide partijen in de onderlinge communicatie steken hebben laten vallen. Dat is niet fraai, maar al met al naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om op grond daarvan te beslissen dat het in onderdeel A, Punten per proceshandeling, van de bijlage bij het Bpb vermelde punt
voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting aan eiser moet worden onthouden.
9. Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen, de waarde van de woning nader vaststellen op € 410.000 en verweerder veroordelen in de kosten van rechtsbijstand die eiser in verband met het bezwaar en het beroep heeft moeten maken tot een bedrag van € 1.598 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting en een bedrag per punt van
€ 265; 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een bedrag per punt van € 534).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat daarbij de waarde van de woning op waardepeildatum nader wordt vastgesteld op € 410.000;
- wijzigt de aanslag dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats van de vernietigde uitspraak op bezwaar treedt;
- veroordeelt verweerder in de kosten van rechtsbijstand die eiser in verband met het bezwaar en het beroep heeft moeten maken en stelt deze met toepassing van het Bpb vast op € 1.598;
- draagt verweerder op eiser het door deze betaalde griffierecht van € 49 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
9 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
de rechter is verhinderd deze uitspraak te
ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie artikel 18 lid 3 Wet WOZ
2.Artikel 8:75 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 1 van het Besluit proceskostenbestuursrecht (Bpb) en onderdeel A, Punten per proceshandeling, van de bijlage bij het Bpb.