ECLI:NL:RBMNE:2021:4611

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
9268758 UV EXPL 21-98 LT/4405
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van het Fort door Natuurmonumenten tegen [gedaagde] B.V. na beëindiging van onderhandelingen over samenwerkingsovereenkomst

In deze zaak vorderde de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland (hierna: Natuurmonumenten) in kort geding de ontruiming van het Fort(eiland) gelegen aan [adres] in [plaats] door de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. De achtergrond van de vordering ligt in een huurovereenkomst die Natuurmonumenten had opgezegd tegen 2 november 2020, na het niet tot stand komen van een samenwerkingsovereenkomst met [gedaagde]. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam had eerder geoordeeld dat er geen definitieve samenwerkingsovereenkomst was tot stand gekomen en had Natuurmonumenten opgedragen om de onderhandelingen met [gedaagde] onder leiding van een mediator voort te zetten. Na beëindiging van deze mediation op 18 februari 2021, vorderde Natuurmonumenten de ontruiming van het Fort, stellende dat [gedaagde] zonder recht of titel gebruik maakte van het Fort.

De kantonrechter oordeelde dat Natuurmonumenten de huurovereenkomst rechtsgeldig had opgezegd en dat de opzegging en de aangezegde ontruiming niet meer geschorst waren na de beëindiging van de mediation. De kantonrechter wees de vordering tot ontruiming toe, maar bepaalde dat [gedaagde] het Fort op 1 oktober 2021 leeg en ontruimd moest opleveren, rekening houdend met bestaande reserveringen voor activiteiten in het Fort. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van Natuurmonumenten. De reconventionele vorderingen van [gedaagde] werden afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat Natuurmonumenten niet aan het eerdere vonnis had voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9268758 UV EXPL 21-98 LT/4405
Kort geding vonnis van 23 juli 2021
inzake
de vereniging
Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland,
statutair gevestigd in ’s-Gravenland en kantoorhoudend in Amersfoort,
verder ook te noemen: Natuurmonumenten,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Niermeijer,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. D. de Jong.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 juni 2021 met producties 1 t/m 16;
  • de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie met producties 1 t/m 19;
  • de aanvullende producties van Natuurmonumenten;
  • de aanvullende producties van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling van 8 juli 2021, waarvan de griffie aantekeningen heeft gemaakt;
  • de pleitnota van Natuurmonumenten;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Natuurmonumenten is sinds 2006 eigenaar van het Fort(eiland) aan de [adres] in [plaats] (hierna: het Fort). Met het oog op de toekomstige exploitatie van het Fort is Natuurmonumenten in 2017 een selectieprocedure gestart om een ondernemer te vinden die een herbestemming voor het Fort zou kunnen realiseren. Belangstellende ondernemers konden een projectplan indienen, waarin zij een idee naar voren brachten voor de herbestemming van het Fort.
2.2.
Het projectplan ‘ [projectplan] ’ van [onderneming 1] B.V. en [onderneming 2] B.V. is door Natuurmonumenten geselecteerd als meest kansrijke concept. Natuurmonumenten heeft vervolgens met [onderneming 1] B.V. en [onderneming 2] B.V. in september 2018 een gebruiksovereenkomst gesloten voor de duur van één jaar, zodat zij alvast activiteiten konden exploiteren in het Fort. Natuurmonumenten is gedurende deze gebruiksovereenkomst in overleg getreden met de personen achter [onderneming 1] B.V. en [onderneming 2] B.V., te weten [A] en [B] , om te bezien of zij het eens konden worden over de precieze wijze waarop het Fort herontwikkeld zou kunnen worden en op welke wijze het Fort na de herontwikkeling zou kunnen worden geëxploiteerd. Indien hier overeenstemming over was bereikt, zouden zij een samenwerkingsovereenkomst en een langdurige huurovereenkomst voor het Fort kunnen sluiten.
2.3.
Omdat Natuurmonumenten en de ondernemers in september 2019 nog geen overeenstemming hadden bereikt over de bovengenoemde punten en daarom (nog) niet een samenwerkingsovereenkomst en langdurige huurovereenkomst konden aangaan, is de gebruiksovereenkomst twee maal verlengd; eerst van september 2019 tot 31 maart 2019 en daarna van 31 maart 2019 tot 31 maart 2020. Gedurende de looptijd van de gebruiksovereenkomsten is [gedaagde] opgericht door onder meer (de vennootschappen van) [A] en [B] .
2.4.
Op 31 maart 2020 hadden Natuurmonumenten en [gedaagde] nog steeds geen overeenstemming bereikt vanwege fricties die tussen partijen waren ontstaan en kon opnieuw nog geen samenwerkingsovereenkomst en langdurige huurovereenkomst worden gesloten. Nu partijen wel nog met elkaar in gesprek waren, hebben zij in april 2020 een tweejarige huurovereenkomst gesloten voor het Fort. In artikel 20 van deze huurovereenkomst is het volgende bepaald:
“20.1 Huurder en Verhuurder spannen zich maximaal in om op zeer korte termijn het
herontwikkelplan van het Fort tot een succes te maken en verbinden zich om uiterlijk op 30 juni 2020 overeenstemming te hebben bereikt over 1. de wijze waarop het Fort (op grondslag van Bijlage 1) zal worden herontwikkeld en 2. na ontwikkeling zal worden geëxploiteerd.
20.2
Bij gebreke aan dergelijke overeenstemming, die enkel onomstotelijk aanwezig is indien deze is vastgelegd in een rechtsgeldig ondertekende Samenwerkingsovereenkomst tussen Verhuurder en Huurder, heeft Verhuurder het recht om onderhavige overeenkomst tegen 2 november 2020 op te zeggen.”
2.5.
Partijen zijn daarna verder gegaan met onderhandelen.
2.6.
Op 15 juni 2020 heeft Natuurmonumenten een concept-samenwerkingsovereenkomst naar [gedaagde] gestuurd. [gedaagde] heeft hierop gereageerd en partijen hebben naar aanleiding hiervan op 18 juni 2020 een bespreking gehad. Na deze bespreking heeft Natuurmonumenten, nog op dezelfde dag, het volgende gemaild naar [gedaagde] :
“Namens Natuurmonumenten bevestig ik uiterlijk a.s. maandag een inhoudelijke reactie te
geven (met een op enkele punten aangepaste ontwikkelovereenkomst) naar aanleiding van
de vandaag besproken onderwerpen. Bij de nabespreking is het punt van de tussentijdse huuraanpassing besproken. Natuurmonumenten is akkoord met het op de valreep besproken compromis. In de definitieve versie van de overeenkomst van a.s. maandag zal de tussentijdse (bij 10 jaar) aanpassingsmogelijkheid worden geschrapt. De huur over het tweede jaar blijft 70k, zoals in het concept van afgelopen maandag al stond. Op de overige punten volgt (nogmaals) maandag de reactie. Verder is besproken om in het stroomschema en de planning enkele data (richting het DO) wat te verleggen. Natuurmonumenten is bereid, indien de voorgestelde data realistisch zijn, hierin mee te bewegen. Wij ontvangen graag uiterlijk morgen deze data.”
2.7.
Hierna zijn er (meer) fricties ontstaan tussen partijen. Natuurmonumenten heeft daarom op 23 juni 2020 de samenwerking met [gedaagde] beëindigd. Bij brief van 28 juli 2020 heeft Natuurmonumenten de huurovereenkomst opgezegd tegen 2 november 2020 en tegen die datum ook de ontruiming aangezegd.
2.8.
[gedaagde] is vervolgens een kort-gedingprocedure gestart bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. [gedaagde] heeft in deze procedure primair gevorderd Natuurmonumenten te gebieden om de definitieve versie van de overeenkomst op schrift te stellen en [gedaagde] toe te sturen. Subsidiair heeft zij gevorderd Natuurmonumenten te gebieden de onderhandelingen met [gedaagde] te hervatten.
2.9.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 21 augustus 2020 geoordeeld dat voorshands onvoldoende vast is komen te staan dat er definitieve samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen. Hiertoe heeft de voorzieningenrechter het volgende overwogen in het vonnis:
“4.4. [gedaagde] BV meent dat uit de e-mail van donderdag 18 juni 2020 van de advocaat van Natuurmonumenten (zie 2.17) blijkt dat er al overeenstemming was over (de essentialia van) een dergelijke overeenkomst. Volgens [gedaagde] BV is in de e-mail schriftelijk bevestigd dat partijen (tijdens de bespreking eerder die dag) een compromis over de ( essentialia van de) overeenkomst hadden bereikt en dat de definitieve versie van de overeenkomst maandag 22 juni 2020 aan [gedaagde] BV zou worden toegestuurd.
4.5.
Natuurmonumenten heeft er echter terecht op gewezen dat uit de zinnen “Bij de nabespreking is het punt van de tussentijdse huuraanpassing besproken. Natuurmonumenten is akkoord met het op de valreep besproken compromis.” volgt, dat het compromis slechts de tussentijdse huuraanpassing betreft. Ook blijkt uit die e-mail dat er nog een aantal punten openstond, waarop Natuurmonumenten zou reageren. Wel blijkt uit de mail dat er overeenstemming was over de huurprijs ("70k"), maar dat is in het licht van het voorgaande voorshands niet voldoende om aan te nemen dat de bodemrechter zal oordelen dat een overeenkomst tot stand is gekomen.”
2.10.
De voorzieningenrechter heeft Natuurmonumenten vervolgens geboden om de onderhandelingen met [gedaagde] over de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 20 van de tussen partijen tot stand gekomen huurovereenkomst, te hervatten en voort te zetten onder leiding van een mediator. Volgens de voorzieningenrechter had Natuurmonumenten nog niet voldaan aan haar contractuele verplichting om zich maximaal in te spannen om de samenwerking tot een succes te maken.
2.11.
De voorzieningenrechter heeft Natuurmonumenten ook geboden om de huurovereenkomst – die zij reeds tegen 2 november 2020 had opgezegd – tijdens de onderhandelingen voort te zetten en niet tot ontruiming over te gaan.
2.12.
Partijen zijn in oktober 2020 een mediationtraject gestart onder leiding van mediator [C] . De mediation heeft niet tot een positief resultaat geleid en is op 18 februari 2021 door de mediator beëindigd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Natuurmonumenten vordert in conventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis:
het Fort gelegen aan de [adres] in [plaats] , met al het hare en al de haren, leeg en ontruimd, bezemschoon en vrij van gebruiks- en gebruikersrechten onder afgifte van de sleutels en voor het overige conform de contractuele opleveringsverplichting aan Natuurmonumenten op te leveren, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagde] nalaat aan deze verplichting te voldoen;
de kosten van dit geding aan Natuurmonumenten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot de betaling.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt Natuurmonumenten het volgende.
Omdat op 30 juni 2020 geen sprake was van een getekende samenwerkingsovereenkomst, mocht Natuurmonumenten de huurovereenkomst op grond van artikel 20 van deze overeenkomst opzeggen tegen 2 november 2020. Dit heeft zij rechtsgeldig gedaan bij brief van 28 juli 2020. Door het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2020 is de werking van de opzegging tijdelijk geschorst gedurende de nadere onderhandelingen onder begeleiding van een mediator. Op 18 februari 2021 zijn de onderhandelingen onder leiding van de mediator definitief geëindigd. Hierdoor is de tijdelijke voorziening van de voorzieningenrechter komen te vervallen. Nu [gedaagde] voorts niet binnen twee maanden na de opzegging door Natuurmonumenten een (voorwaardelijk) schorsingsverzoek overeenkomstig artikel 7:230a van het Burgerlijk Wetboek heeft gedaan, maakt [gedaagde] sinds 18 februari 2021 zonder recht of titel gebruik van het Fort.
3.3.
[gedaagde] heeft het volgende verweer gevoerd tegen de vordering.
De in artikel 20 van de huurovereenkomst opgenomen opzegmogelijkheid is door partijen gecreëerd voor de situatie dat het ondanks maximale inspanningen van beide partijen, niet mocht lukken om tot een samenwerkingsovereenkomst te komen. Natuurmonumenten heeft niet voldaan aan deze inspanningsverplichting. Dit heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam vastgesteld in het vonnis van 21 augustus 2020. Daarom is Natuurmonumenten geboden om de onderhandelingen met [gedaagde] te hervatten onder leiding van een mediator. Natuurmonumenten heeft geen gevolg gegeven aan dit vonnis. Natuurmonumenten wilde zich tijdens het mediationtraject alleen bezighouden met haar gemis aan vertrouwen in [gedaagde] , dat zij overigens vooral zelf heeft veroorzaakt, en wilde niet inhoudelijk verder onderhandelen over de tekst van de samenwerkingsovereenkomst. Nakoming van het vonnis moet dus nog plaatsvinden. Zo lang dat niet is gebeurd en zo lang niet is gebleken dat ondanks maximale inspanningen van beide partijen geen overeenstemming kan worden bereikt tussen partijen, dient Natuurmonumenten de huurovereenkomst voort te zetten overeenkomstig het vonnis van 21 augustus 2020.
3.4.
[gedaagde] heeft in dit verband ook een reconventionele vordering ingesteld.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert in reconventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van Natuurmonumenten om op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis:
aan [gedaagde] het op 18 juni 2020 toegezegde definitieve concept van de samenwerkingsovereenkomst ter hand te stellen of althans;
aan [gedaagde] op basis van het door Natuurmonumenten opgestelde concept van de samenwerkingsovereenkomst van 15 juni 2020 opgave te doen van de onderwerpen waarover in haar visie nog geen overeenstemming werd bereikt;
aan [gedaagde] opgave te doen van de wijze waarop Natuurmonumenten terzake de onder 2 bedoelde punten wenst te contracteren of althans;
een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter geboden acht;
alles onder veroordeling van Natuurmonumenten in de kosten van de reconventionele procedure.
3.6.
Natuurmonumenten heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering.
in conventie en in reconventie
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang van Natuurmonumenten is gegeven met de aard van de vordering. Indien [gedaagde] op dit moment zonder recht of titel in het gehuurde verblijft, is sprake is van een onrechtmatige situatie. Natuurmonumenten heeft er belang bij dat zo snel mogelijk een einde wordt gemaakt aan een eventuele onrechtmatige situatie.
Verdere toetsingskader in kort geding
4.2.
Voor toewijzing van een voorziening zoals door Natuurmonumenten wordt gevorderd, moet verder voldoende aannemelijk zijn dat een corresponderende vordering in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen. Gelet op het voorlopige karakter van een kort geding past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering.
Geen samenwerkingsovereenkomst voor of op 30 juni 2020
4.3.
De kantonrechter stelt het volgende voorop.
4.4.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld (zie hiervoor onder 2.9) dat voorshands onvoldoende is komen vast te staan dat voor 30 juni 2020 tussen partijen een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 20 van de huurovereenkomst tot stand is gekomen. Het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. Het is daarom in strijd met de goede procesorde om deze kwestie in dit kort geding nogmaals ter beoordeling voor te leggen.
Uitvoering vonnis van 21 augustus 2020
4.5.
De voorzieningenrechter was wel van oordeel dat Natuurmonumenten zich niet maximaal had ingespannen om de samenwerking tot een succes te maken en heeft Natuurmonumenten daarom geboden om verder te onderhandelen met [gedaagde] onder leiding van een mediator.
4.6.
In deze procedure ligt nu de vraag voor of Natuurmonumenten op dit punt heeft voldaan aan het vonnis.
4.7.
Het staat vast dat Natuurmonumenten heeft deelgenomen aan het mediationtraject. Zij heeft één op één gesprekken gevoerd met de mediator en heeft vervolgens deelgenomen aan drie fysieke mediationsessies waarbij beide partijen aanwezig waren. Het is voldoende duidelijk geworden dat tijdens deze sessies door partijen is gesproken over onderwerpen die relevant zijn voor een eventuele samenwerkingsovereenkomst. Dat Natuurmonumenten het mediationtraject op zodanige wijze heeft gefrustreerd of zich tijdens dit traject op een zodanige manier heeft gedragen dat zij ondanks haar feitelijke deelname aan het mediatontraject, geen uitvoering heeft gegeven aan het voorgenoemde vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden.
Huurovereenkomst opgezegd
4.8.
Anders dan [gedaagde] betoogt heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam in het vonnis van 21 augustus 2020 niet geoordeeld dat Natuurmonumenten de huurovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd bij brief van 28 juli 2020. Aangezien op 30 juni 2020 geen sprake was van een (getekende) samenwerkingsovereenkomst, mocht Natuurmonumenten de huurovereenkomst op grond van artikel 20 van deze overeenkomst opzeggen tegen 2 november 2020. De opzegging bij brief van 28 juli 2020 en de daarbij aangezegde ontruiming tegen 2 november 2020 is in overeenstemming met deze opzegbepaling en is rechtsgeldig.
4.9.
De voorzieningenrechter heeft uitsluitend geoordeeld dat Natuurmonumenten geen gevolg mocht geven aan deze opzegging gedurende het mediationtraject dat partijen nog moesten volgen en dat Natuurmonumenten [gedaagde] tijdens dit traject niet mocht ontruimen. In rechtsoverweging 4.18 van het vonnis van 21 augustus 2020 overweegt de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam hierover het volgende:
“Tijdens de onderhandelingen dient Natuurmonumenten uiteraard de - reeds tegen 2 november 2020 opgezegde - Huurovereenkomst na te (blijven) komen en mag zij [gedaagde] BV niet ontruimen.”
4.10.
Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter er ook van uitging dat de huurovereenkomst reeds was opgezegd tegen 2 november 2020, maar de werking van de opzegging en de aangezegde ontruiming heeft geschorst gedurende de onderhandelingen onder leiding van de mediator. Aangezien dit mediationtraject inmiddels is geëindigd en de onderhandelingen niet tot een positief resultaat hebben geleid, mag Natuurmonumenten weer gevolg geven aan de opzegging en de aangezegde ontruiming.
4.11.
Omdat het slechts ging om een
schorsingvan de werking van de opzegging én de reeds bij brief van 28 juli 2020 aangezegde ontruiming, hoefde Natuurmonumenten ook niet nogmaals de ontruiming aan te zeggen. Indien [gedaagde] gebruik wilde maken van de in artikel 7:230a van het Burgerlijk Wetboek opgenomen ontruimingsbescherming, had zij hier na de tegen 2 november 2020 aangezegde ontruiming tijdig een (voorwaardelijk) beroep op moeten doen. Dat [gedaagde] ervoor heeft gekozen dit niet te doen om te voorkomen dat het mediationtraject hierdoor zou mislukken, komt voor haar risico.
4.12.
Het voorgaande brengt met zich dat Natuurmonumenten op dit moment in beginsel gerechtigd is om de ontruiming van het Fort te vorderen. De vordering terzake zal dan ook worden toegewezen met inachtneming van het navolgende.
Ontruimingstermijn
4.13.
De door Natuurmonumenten gevorderde ontruimingstermijn van zeven dagen na betekening van het vonnis, is gegeven de omstandigheden van dit geval naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet redelijk.
4.14.
[gedaagde] exploiteert op dit moment al verschillende activiteiten in het Fort. Zij verhuurt onder meer een aantal ruimtes in het Fort aan derden voor vergaderingen, diners en feesten. [gedaagde] heeft een overzicht overgelegd van de reserveringen die zij in dit verband in haar agenda heeft staan. Hieruit volgt dat er in ieder geval tot en met 17 september 2021 ruimtes in het Forts zijn gereserveerd voor onder meer bruiloften.
Gelet op het belang van [gedaagde] om in ieder geval deze bestaande reserveringen te kunnen afwikkelen én het belang van de hierbij betrokken derden, acht de kantonrechter het redelijk dat [gedaagde] nog tot 1 oktober 2020 het
exclusievegebruiks- en exploitatierecht heeft van het Fort.
4.15.
[gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld om het Fort op 1 oktober 2021 leeg en ontruimd aan Natuurmonumenten op te leveren.
Dwangsom
4.16.
Natuurmonumenten heeft gevorderd een dwangsom aan de ontruiming te verbinden.
4.17.
De deurwaarder is op grond van de wet bevoegd tot de daadwerkelijke uitvoering van de veroordeling tot ontruiming (zie artikelen 556 lid 1 en 557 in samenhang met artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Natuurmonumenten heeft dus al mogelijkheden om de ontruiming van het Fort af te dwingen. Daarom is voor een toewijzing van de gevorderde dwangsom vereist dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat in dit specifieke geval een extra prikkel om tot ontruiming over te gaan nodig is. Het is hierbij aan Natuurmonumenten om feiten en omstandigheden te stellen die tot dit oordeel kunnen leiden. Dit heeft Natuurmonumenten niet gedaan. De gevorderde dwangsom zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Proceskosten
4.18.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de procedure in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Natuurmonumenten worden begroot op:
- dagvaarding € 103,83
- griffierecht € 126,00
- salaris gemachtigde €
498,00
Totaal € 727,83
4.19.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
in reconventie
Afwijzing vorderingen
4.20.
De reconventionele vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen.
4.21.
[gedaagde] heeft toegelicht dat zij haar reconventionele vorderingen heeft ingesteld om ervoor te zorgen dat Natuurmonumenten alsnog uitvoering geeft aan het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2020. [gedaagde] wil dat Natuurmonumenten aan de hand van de eerder door Natuurmonumenten opgestelde concept-samenwerkingsovereenkomsten en de besprekingen tussen partijen, inhoudelijk met [gedaagde] in overleg treedt over wat er concreet nodig is om ervoor te zorgen dat partijen een definitieve samenwerkingsovereenkomst kunnen aangaan.
4.22.
Zoals hiervoor overwogen, is voorshands onvoldoende vast komen te staan dat Natuurmonumenten geen gevolg heeft gegeven aan het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amstererdam. Er is daarom geen grond om Natuurmonumenten nogmaals te veroordelen om de onderhandelingen met [gedaagde] te hervatten en voort te zetten.
Proceskosten
4.23.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de procedure in reconventie worden veroordeeld. De kosten voor deze procedure aan de zijde van Natuurmonumenten worden begroot op nihil. De vorderingen in reconventie en de naar aanleiding daarvan naar voren gebrachte stellingen van Natuurmonumenten hangen namelijk in aanzienlijke mate samen met de procedure in conventie.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om op 1 oktober 2021 het Fort(eiland) aan de [adres] in [plaats] , met al het hare en al de haren, leeg en ontruimd, bezemschoon en vrij van gebruiks- en gebruikersrechten onder afgifte van de sleutels en voor het overige conform de contractuele opleveringsverplichting aan Natuurmonumenten op te leveren;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Natuurmonumenten, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 727,83, waarin begrepen € 498,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Natuurmonumenten, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. M. Ramsaroep op 23 juli 2021.