ECLI:NL:RBMNE:2021:4657

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
9010101 UV EXPL 21-27
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte; ontruiming in kort geding wegens dringend eigen gebruik; geen bijzondere omstandigheden die inbreuk op wettelijke huurbescherming rechtvaardigen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een huurwoning. [Eiseres], die sinds 2015 in Turkije woont, heeft de huur van de benedenwoning opgezegd met als reden dringend eigen gebruik. [Gedaagde], de huurder van de benedenwoning, heeft de opzegging betwist en stelt dat [eiseres] de bovenwoning kan betrekken, die binnenkort vrij komt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] onvoldoende heeft aangetoond dat zij de woning dringend nodig heeft en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een inbreuk op de huurbescherming rechtvaardigen. De vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen, en zij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9010101 UV EXPL 21-27 aw/1370
Kort geding vonnis van 3 maart 2021
inzake
[eiseres],
wonende in Turkije op een geheim adres,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij, ook verwerende partij,
gemachtigde: mr. A. Ünalan,
tegen:
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij, ook eisende partij,
gemachtigde: mr. P.S. Folsche.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 6 producties, die op 8 februari 2020 bij [gedaagde] is bezorgd,
  • de voorwaardelijke tegeneis van [gedaagde] , met 5 producties,
  • de mondelinge behandeling gehouden op 17 februari 2021, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden. [gedaagde] heeft een pleitnota overgelegd. Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat op 3 maart 2021 vonnis zal worden gewezen.

2.De beoordeling van de wederzijdse vorderingen

Waar gaat het om en wat is de beslissing van de kantonrechter?

2.1.
[eiseres] woont sinds 2015 in Turkije. Zij heeft tot 2015 samen met haar toenmalige echtgenoot [A] gewoond in de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] . Die woning is eigendom van [A] . De rechtbank Midden-Nederland, afdeling Familierecht, heeft op [2020] de echtscheiding uitgesproken tussen [eiseres] en [A] .
2.2.
Het pand aan de [adres] in [plaatsnaam] bestaat momenteel uit twee zelfstandige woningen. De bovenwoning wordt door [A] verhuurd. De benedenwoning wordt sinds 1 maart 2020 door [eiseres] aan [gedaagde] verhuurd. De huurovereenkomst geldt voor onbepaalde tijd.
2.3.
De gemachtigde van [eiseres] heeft bij brief aan [gedaagde] van 30 december 2020 de huur opgezegd tegen 31 maart 2021, op grond van dringend eigen gebruik. [gedaagde] heeft met die opzegging niet ingestemd.
2.4.
[eiseres] vordert in deze rechtszaak dat de kantonrechter [gedaagde] zal veroordelen om de benedenwoning te ontruimen, op straffe van een dwangsom. Zij stelt dat aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de huurovereenkomst moet eindigen, omdat [eiseres] de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik en haar belangen bij het eindigen van de huurovereenkomst zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde] bij de voortzetting daarvan. [eiseres] stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming, omdat zij sinds haar echtscheiding geen woon- of verblijfplaats heeft en geheel afhankelijk is van de benedenwoning, die zij op grond van de bij de echtscheiding gemaakte afspraken mag gebruiken. Zij heeft een WIA-uitkering en kan geen andere woning betalen. Daarbij komt dat zij wegens psychische klachten niet langer bij familie en vrienden kan verblijven en dus op straat zal belanden als zij niet snel de beschikking krijgt over de benedenwoning.
2.5.
[gedaagde] wijst erop dat een ontruiming in kort geding voorbij gaat aan de huurbescherming die zij op grond van de wet heeft. Zij betwist verder dat [eiseres] de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik en stelt dat [eiseres] de bovenwoning zou kunnen betrekken, omdat deze binnenkort vrij komt. [eiseres] heeft de huur heeft opgezegd nadat [gedaagde] zich tot de Huurcommissie had gewend met het verzoek om de aanvangshuurprijs te toetsen op redelijkheid. Het heeft er alle schijn van dat dit de werkelijke reden voor de opzegging is. [gedaagde] meent dan ook dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen. Voor het geval de kantonrechter de vordering van [eiseres] toch toewijst, dan vordert [gedaagde] dat de kantonrechter [eiseres] zal veroordelen om aan haar een voorschot op de verhuiskostenvergoeding te betalen van € 4.168,67 en haar zal gelasten om de benedenwoning zelf in gebruik te nemen, zonder medebewoning van [A] , binnen zes maanden na het te wijzen vonnis en op straffe van een dwangsom.
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] het gelijk aan haar zijde heeft. De vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen. Dit betekent dat op de voorwaardelijk ingestelde tegenvorderingen van [gedaagde] niet beslist hoeft te worden. De motivering van de beslissing luidt als volgt.
De motivering
2.7.
[eiseres] heeft aan [gedaagde] woonruimte verhuurd. Huurders van woonruimte hebben op grond van de wet vergaande bescherming als het gaat om het beëindigen van de huur door de verhuurder. Dit betekent dat een door de verhuurder opgezegde huurovereenkomst doorloopt totdat de rechter
onherroepelijkheeft beslist op een vordering van de verhuurder om het einde van de huurovereenkomst te bepalen. De door [eiseres] gevorderde maatregel in kort geding om, vooruitlopend op een nog te voeren bodemprocedure, [gedaagde] te veroordelen om de woning te ontruimen maakt inbreuk op de huurbescherming. Voor toewijsbaarheid van zo’n vordering in kort geding moeten wel zeer bijzondere omstandigheden aanwezig zijn. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake.
2.8.
Daar komt nog bij dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij de benedenwoning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Zij woont al sinds 2015 onafgebroken in Turkije. Hetzelfde geldt kennelijk voor [A] . De echtscheidingsprocedure loopt volgens [eiseres] sinds 2018 en zij heeft al die tijd in Turkije onderdak gehad. Dat er enig verband bestaat tussen de echtscheiding en de gestelde noodzaak om de benedenwoning op korte termijn te betrekken heeft [eiseres] dan ook niet aannemelijk gemaakt. Hetzelfde geldt voor de door haar gestelde medische noodzaak, die zij niet heeft onderbouwd. Bovendien heeft [eiseres] niet betwist dat de huurder van de bovenwoning binnenkort vertrekt en dat die woning dus vrij komt. Als zij al dringend woonruimte in Nederland nodig zou hebben, dan ligt het zeer voor de hand dat zij de bovenwoning in gebruik neemt. Zij stelt weliswaar dat dit niet mogelijk is op grond van de bij de echtscheiding gemaakte afspraken, maar dat blijkt nergens uit. Als die afspraken inderdaad zo zijn gemaakt valt overigens niet in te zien waarom deze niet gewijzigd zouden kunnen worden in die zin, dat [eiseres] – desnoods tijdelijk – gebruik zal mogen maken van de bovenwoning in plaats van de benedenwoning. Het is daarom ook onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de huurovereenkomst op grond van dringend eigen gebruik door [eiseres] moet eindigen.
2.9.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
2.10.
[eiseres] heeft ongelijk gekregen. Zij moet daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. Die kosten worden tot vandaag begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde.
2.11.
Omdat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, komt de kantonrechter niet toe aan de voorwaardelijk door [gedaagde] ingestelde tegenvorderingen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
Op de vorderingen
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot vandaag begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde;
3.3.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,-- aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
3.4.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Op de tegenvorderingen
3.5.
verstaat dat aan de voorwaarde waaronder de vorderingen zijn ingesteld, niet is voldaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2021.