Uitspraak
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
Inleiding
het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen. Kort gezegd is het zijerf van eisers hoekwoning volgens verweerder niet aan te merken als ‘achtererfgebied’ in de zin van de beheersverordening, zodat het niet is toegestaan om daarop een uitbouw te realiseren. Wat de dakopbouw betreft is volgens verweerder een hogere goothoogte tot 6 meter wel toegestaan, maar een hogere bouwhoogte dan de bestaande bouwhoogte van 7,50 meter niet. Zowel de uitbouw als de dakopbouw zijn daarom in strijd met de beheersverordening en verweerder is niet bereid om daar in geval van eiser van af te wijken.
het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing in stand gelaten. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld.
het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit 1 herroepen en een nieuw besluit op het bezwaar van eiser genomen. Hierin heeft verweerder geconcludeerd dat de beoogde uitbouw op het achter - en zijerf van eiser tóch niet in strijd is met de beheersverordening. Bij apart besluit van 3 juli 2020 heeft verweerder eiser hiervoor alsnog een omgevingsvergunning verleend. Wat de dakopbouw betreft laat verweerder de afwijzing in het bestreden besluit 2 onder dezelfde motivering in stand.
Overwegingen
De beheersverordening legt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur vast. Tevens wordt de ruimte uit de tot dusver geldende bestemmingsplannen in de verordening overgenomen, zodat bestaande rechten van eigenaren en gebruikers niet worden ontnomen”. Vergroting van de bouwhoogte van eisers woning was onder het voorheen geldende bestemmingsplan toegestaan en moet dat dus ook zijn onder de beheersverordening, aldus eiser.
aanvullingzijn op artikel 3 van de planregels. Dat betekent dat bij het ontbreken van een maximaal toegestane bouwhoogte voor besluitvlak 1 in dit artikellid, de bestaande bouwhoogte die artikel 3 van de planregels voorschrijft voor gronden die ook in besluit(sub)vlak 19 liggen, de geldende bouwhoogte is. Voor de maximaal toegestane bouwhoogte moet dan dus worden teruggevallen op het bepaalde in artikel 3 van de planregels. Iedere andere uitleg maakt artikel 3 van de planregels zinledig. De uitspraken van de ABRvS waar eiser op heeft gewezen maken dit oordeel niet anders. In die zaken was er immers in het geheel geen bouwhoogte voorgeschreven; ook geen bestaande bouwhoogte. De stelling van eiser dat deze interpretatie er feitelijk op neerkomt dat enkel nog een vreemde, afwijkende kapvormen mogelijk zijn binnen besluitvlak 1 en besluit(sub)vlak 19, kan de rechtbank niet plaatsen. Het realiseren van een dakkapel in het midden van een dakvlak zal immers ook enkel een vergroting van de goothoogte betekenen, zonder dat de bestaande bouwhoogte daarvoor hoeft te worden vergroot. Voor zover eiser nog heeft gewezen op het in artikel 4.1.1, onder b van de planregels opgenomen verbod om de eerstelijnsbebouwing binnen besluitvlak 1 langs de [straat 1] en de [straat 2] te vergroten, volgt de rechtbank eiser evenmin. Wat onder b is opgenomen is een
afwijkingvan het bepaalde onder a. Dat betekent dat de mogelijkheid om de goothoogte van bouwwerken binnen besluitvlak 1 tot maximaal 6 meter te vergroten (onder a) niet geldt voor de eerstelijnsbebouwing langs de [straat 1] en de [straat 2] . Onder b verbiedt immers elke verhoging van deze eerstelijnsbebouwing.
feitelijk aanwezigefuncties en bebouwing vastgelegd, met eventuele ruimte voor kleine uitbreidingsmogelijkheden. Bij gebruik in ruime zin worden het
vigerende planologische regime, zoals een voorheen geldend bestemmingsplan, als uitgangspunt genomen, eventueel met de ontwikkelingen die ten tijde van het vaststellen van de beheersverordening nog niet zijn gerealiseerd maar al wel vergund daarbij inbegrepen.