ECLI:NL:RBMNE:2021:471

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/1978-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bestuursrechtelijke beslissing door gemeente Utrecht

Op 27 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarbij opposant in verzet is gegaan tegen een eerdere uitspraak van 30 september 2020. In die uitspraak werd het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard omdat de ingediende brieven van 4 september 2019 en 20 maart 2020 niet als een ingebrekestelling konden worden aangemerkt. Opposant had op 22 mei 2020 beroep ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. In het verzet stelde opposant dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak en dat er geen zitting nodig was.

De rechtbank overwoog dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat de brief van 27 juli 2019, waarin opposant zijn verzoek had ingediend, niet voldoende duidelijkheid bood over welke aanvraag het ging. De rechtbank concludeerde dat de enkele verwijzing naar deze brief in de ingebrekestelling van 20 maart 2020 niet voldeed aan de eisen van duidelijkheid die gesteld worden in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank benadrukte dat het college niet in staat was om de aanvraag correct te registreren en dat opposant niet had aangetoond dat hij op de eerdere correspondentie had gereageerd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond en bleef de eerdere uitspraak in stand. De beslissing werd genomen door mr. S.G.M. van Veen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1978-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2021 op het verzet van

[opposant], te [woonplaats], opposant.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant op 22 mei 2020 heeft ingediend omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: het college) niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag.
In de uitspraak van 30 september 2020 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan. Opposant heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 30 september 2020 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brieven van 4 september 2019 en 20 maart 2020 niet kunnen worden aangemerkt als een ingebrekestelling. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 6:12, tweede lid, onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 30 september 2020 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 30 september 2020 niet juist omdat opposant per aangetekende brief op 27 juli 2019 het verzoek had ingediend bij de gemeente. Dit betekent dat vast staat dat het college dit verzoek in goede orde heeft ontvangen. Dat het college pas in het beroep weet waar het verzoek over gaat is voor rekening van het college. In de ingebrekestelling van 20 maart 2020 wordt nadrukkelijk verwezen naar het verzoek van 27 juli 2019 waarop nog niet was beslist. Opposant stelt dat het daarom voor rekening van het college komt dat het niet duidelijk was welke aanvraag opposant bedoelde in de ingebrekestelling.
4. De rechtbank is het niet eens met opposant en legt dat hieronder uit. Dat de brief van
27 juli 2019 is ontvangen door het college wordt niet betwijfeld. De eventuele gevolgen van het destijds zoek raken of niet juist registreren van deze brief komen in beginsel voor risico van het college. Echter neemt dit niet weg dat een enkele verwijzing naar de brief van 27 juli 2019 in de brief van 20 maart 2020 niet voldoende duidelijkheid geeft aan het college welke aanvraag is gedaan en welke beslissing wordt verlangd. Opposant heeft op 4 september 2019 ook al een brief naar het college verzonden waarin wordt verzocht om voortvarend te werk te gaan omdat er niet tijdig is beslist. Opposant refereert hier naar de brief van 29 juli 2019. Deze datum komt niet overeen met de datum van het verzoek, wat hoogstwaarschijnlijk een verschrijving van opposant is. De eerste brief was voor het college niet duidelijk en het college heeft opposant dan ook bij brief van 24 september 2019 verzocht om meer informatie te verstrekken om de brief in behandeling te kunnen nemen. Ook in het verzet heeft opposant niet kunnen aantonen op de brief te hebben gereageerd.
5. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van
30 september 2020 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 27 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.