ECLI:NL:RBMNE:2021:4716

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20/4191
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies na arbeidsongeschiktheid

Op 1 oktober 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. K.T. Ghaffari, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. E. Witte. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van de eiser, die op 6 april 2020 door het Uwv was stopgezet met ingang van 7 mei 2020. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 7 oktober 2020. Eiser heeft hierop beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich op 4 januari 2019 ziek had gemeld vanwege burnout-klachten en dat zijn dienstverband op 25 april 2019 was beëindigd. Eiser ontving vanaf die datum een ZW-uitkering. Het Uwv baseerde de beëindiging van de uitkering op de conclusie dat eiser per 2 maart 2020 meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze aan bepaalde voorwaarden voldeden. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat, maar de rechtbank oordeelde dat hij zijn kritiek niet medisch had onderbouwd.

De rechtbank concludeerde dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende begrijpelijk waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan eiser waren voorgelegd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2020 heeft het Uwv de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 7 mei 2020 beëindigd.
Bij besluit van 7 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft, na een door een internetstoring mislukte poging op 10 juni 2021, plaatsgevonden via Skye op 22 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam als winkelmedewerker groente en fruit. Hij heeft zich op 4 januari 2019 ziek gemeld in verband met burnout-klachten. Het dienstverband is per 25 april 2019 geëindigd. Per die datum is aan eiser een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de zogenoemde Eerstejaarsziektewetbeoordeling (EZWB) heeft het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht en de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat eiser per 7 mei 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij op 2 maart 2020 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Daarbij heeft het Uwv zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten.
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan een eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
4. Eiser voert aan dat de medische beoordeling niet juist is, omdat zijn beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschat zijn. Volgens eiser moeten er op een aantal punten (handelingstempo, persoonlijk risico en samenwerken) extra beperkingen worden aangenomen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn kritiek op de beoordeling van zijn beperkingen door het Uwv niet medisch heeft onderbouwd en ook geen tegenstrijdigheden of onzorgvuldigheden in de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv aannemelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze rapporten bovendien voldoende begrijpelijk, zodat van de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv uit dient te worden gegaan. Eisers medische gronden slagen niet.
6. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser bovendien alleen naar voren gebracht dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Nu de medische gronden niet slagen bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 6 oktober 2020 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het besluit dat eiser met ingang van
7 mei 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in ’t Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.