ECLI:NL:RBMNE:2021:4716
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies na arbeidsongeschiktheid
Op 1 oktober 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. K.T. Ghaffari, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. E. Witte. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van de eiser, die op 6 april 2020 door het Uwv was stopgezet met ingang van 7 mei 2020. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 7 oktober 2020. Eiser heeft hierop beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich op 4 januari 2019 ziek had gemeld vanwege burnout-klachten en dat zijn dienstverband op 25 april 2019 was beëindigd. Eiser ontving vanaf die datum een ZW-uitkering. Het Uwv baseerde de beëindiging van de uitkering op de conclusie dat eiser per 2 maart 2020 meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze aan bepaalde voorwaarden voldeden. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat, maar de rechtbank oordeelde dat hij zijn kritiek niet medisch had onderbouwd.
De rechtbank concludeerde dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende begrijpelijk waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan eiser waren voorgelegd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.