ECLI:NL:RBMNE:2021:4776

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
9070961
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ouders over spaarrekening van minderjarige zoon met betrekking tot machtiging kantonrechter

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ouders over de spaarrekening van hun minderjarige zoon. De moeder, in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger, heeft een vordering ingesteld, maar is niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet beschikte over de vereiste machtiging van de kantonrechter. De rechtbank oordeelt dat de spaarrekening niet uitsluitend bedoeld was voor de minderjarige, maar ook gebruikt werd voor gezinsuitgaven. De vader had een bedrag van € 7.500 van de rekening opgenomen, wat de moeder betwistte. De rechtbank concludeert dat de opname door de vader niet onrechtmatig was, omdat beide ouders de rekening gebruikten voor gezamenlijke uitgaven. De moeder had onvoldoende bewijs geleverd voor haar claims, en de rechtbank wijst haar verzoek tot aanhouding van de procedure af. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De vordering in reconventie van de vader wordt afgewezen omdat hij deze niet langer wenst te handhaven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
Vonnis van 13 oktober 2021
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 9070961 / UC EXPL 21-2019 van
[eiseres],
in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige
[minderjarige 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie, hierna ook te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde mr. J.H. Six-van der Werf,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. M. van Riet-Holst.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 maart 2021;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de aanvullende producties 9 en 10 van gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie;
  • de mondelinge behandeling op 7 september 2021, waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Na sluiting van de mondelinge behandeling is datum voor vonnis bepaald.

2.Waar het in deze procedure om gaat

2.1.
Bij beschikking van [2020] (hierna: de beschikking) is de echtscheiding tussen [eiseres] en [gedaagde] uitgesproken. Zij waren gehuwd op huwelijkse voorwaarden, met uitsluiting van iedere gemeenschap en een verrekenbeding voor opgebouwd vermogen tijdens het huwelijk.
2.2.
[eiseres] en [gedaagde] zijn de ouders van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . Op naam van [minderjarige 1 (voornaam)] is een spaarrekening (Kinderbonus Sparen) bij ABN Amro geopend bij zijn geboorte. [gedaagde] heeft op 9 februari 2019 een bedrag van € 7.500 van deze spaarrekening opgenomen. [eiseres] heeft op 21 februari 2019 een bedrag van € 3.048,48 van deze spaarrekening opgenomen. Vervolgens is de spaarrekening na de echtscheiding door [eiseres] opgeheven, waarna zij een nieuwe spaarrekening voor [minderjarige 1 (voornaam)] heeft geopend.
2.3.
In de beschikking is over de spaarrekening van [minderjarige 1 (voornaam)] het volgende overwogen:
"Dit is de echtscheidingsprocedure. [minderjarige 1 (voornaam)] is niet als partij betrokken in deze procedure. Dit betekent dat de vrouw geen verzoeken namens [minderjarige 1 (voornaam)] kan doen. De rechtbank is wel van oordeel dat de rekening met nummer [rekeningnummer] een spaarrekening van [minderjarige 1 (voornaam)] betreft, zoals door de vrouw is gesteld. Het is immers een 'Kinderbonus Sparen' rekening die op naam staat van [minderjarige 1 (voornaam)] . Dat het desondanks, zoals de man heeft gesteld, een gezamenlijke rekening van partijen betreft, waarop door partijen gespaard werd en waar ook regelmatig opnames van werden gedaan, vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Productie 21 is hiervoor onvoldoende. Dit bankafschrift ziet immers slechts op de beperkte periode van eind oktober 2018 tot eind februari 2019, zodat hier geen conclusies uit kunnen worden getrokken."
2.4.
In conventie verschillen partijen van mening over de vraag of [gedaagde] bevoegd was om de hiervoor genoemde opname van € 7.500,00 te doen. [eiseres] meent van niet, omdat het gaat om spaargeld van [minderjarige 1 (voornaam)] , en vordert terugbetaling van de opname. [gedaagde] meent van wel, omdat de gelden op de spaarrekening ook waren bestemd voor de uitgaven van het gezin. Bovendien zegt [gedaagde] dat hij met [eiseres] heeft afgesproken dat hij de opname mocht doen om eerdere gezinsuitgaven te verrekenen.
2.5.
In reconventie vordert [gedaagde] terugbetaling van het hiervoor omschreven door [eiseres] opgenomen bedrag van € 3.048,48 van de spaarrekening. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] deze vordering in reconventie ingetrokken.

3.De beoordeling

In conventie
[eiseres] is niet-ontvankelijk
3.1.
[eiseres] treedt als moeder op in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [minderjarige 1 (voornaam)] . Daardoor is [minderjarige 1 (voornaam)] in deze procedure de materiële procespartij en [eiseres] de formele procespartij. Om als wettelijk vertegenwoordiger van een minderjarige te kunnen optreden, is op grond van artikel 1:253k, gelezen in samenhang met artikel 1:349, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) een (voorafgaande) machtiging van de kantonrechter vereist. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiseres] niet over deze machtiging beschikt.
3.2.
De kantonrechter stelt daarom vast dat een machtiging ontbreekt en dat [eiseres] in conventie niet-ontvankelijk is in de rechtsvordering die zij in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [minderjarige 1 (voornaam)] heeft ingesteld.
Afwijzing verzoek tot aanhouding van de procedure
3.3.
De gemachtigde van [eiseres] heeft de kantonrechter verzocht om een beslissing in deze procedure aan te houden, zodat [eiseres] de gelegenheid heeft om alsnog de benodigde machtiging van de kantonrechter te verkrijgen en in het geding te brengen. Dat verzoek wordt afgewezen door de kantonrechter op de navolgende gronden.
3.4.
Kern van het geschil is dat [eiseres] aan [gedaagde] verwijt dat hij uitgaven voor het gezin niet zonder toestemming had mogen verrekenen met het saldo op de spaarrekening van [minderjarige 1 (voornaam)] . Dat verwijt mist een deugdelijke grondslag. [eiseres] heeft tijdens mondelinge behandeling namelijk verklaard dat de spaarrekening van [minderjarige 1 (voornaam)] niet uitsluitend voor spaargeld van hem bedoeld was. Zo werden er volgens [eiseres] ook uitgaven van deze spaarrekening gedaan voor [minderjarige 2 (voornaam)] , de jongere broer van [minderjarige 1 (voornaam)] , waarvoor de ouders bij de geboorte geen spaarrekening hebben geopend. Daarnaast werd zowel de kinderbijslag van [minderjarige 1 (voornaam)] als [minderjarige 2 (voornaam)] op deze spaarrekening gestort, zonder dat sprake was van een uitsplitsing. Verder verklaarde [eiseres] dat zij als zelfstandig ondernemer in de seizoenen dat haar inkomsten lager liggen, de spaarrekening gebruikte om uitgaven voor beide kinderen te betalen. Niet gebleken is dat zij daarvoor wél toestemming had van [gedaagde] en dat zij die opnames consequent terugstortte. Zo deed [eiseres] kort na de opname door [gedaagde] zelf nog een substantiële opname van € 3.048,48 van de spaarrekening, die zij kennelijk nog niet heeft teruggestort, omdat zij zich tijdens de mondelinge behandeling daartoe bereid verklaarde. Daarnaast heeft [gedaagde] bestreden dat hij toestemming heeft verleend voor de opname van € 3.048,48 door [eiseres] .
3.5.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de kantonrechter af dat beide partijen de rekening niet uitsluitend gebruikten als een spaarrekening van [minderjarige 1 (voornaam)] , maar ook als een lopende betaalrekening ten behoeve van uitgaven voor het gezin. Anders dan de familierechter in de beschikking overweegt, komt de kantonrechter daarom wél tot het oordeel dat geen sprake is van een spaarrekening van [minderjarige 1 (voornaam)] die uitsluitend voor hem bedoeld is. Dat de spaarrekening niet uitsluitend werd gebruikt om te sparen voor [minderjarige 1 (voornaam)] , vindt bovendien bevestiging in de brieven van de voormalige advocaat van [eiseres] aan [gedaagde] . In die brieven schrijft mr. [A] namens [eiseres] dat op de spaarrekening "
vooral werd gereserveerd", onder meer
"met het oog op de betaling van de komende aanslagen IB en OB"(brief van 8 maart 2019). Verder doet mr. [A] het voorstel dat [gedaagde]
"het door uw client opgenomen bedrag van € 7.5000 (…) kan aanwenden voor de betaling", waarmee hij doelt op de eerder in de brief omschreven opsomming van
"kosten van de huishouding"die [gedaagde] heeft betaald (brief van 18 april 2019). Vervolgens schrijft mr. [A] :
"waarom zou dat dan niet gelden voor de verdeling van het door partijen gespaarde bedrag van € 10.548,48; uw client heeft daarvan € 7.500,00 opgenomen!"(brief van 16 mei 2019). Deze brieven wijzen er ook op dat het saldo op de spaarrekening van [minderjarige 1 (voornaam)] niet uitsluitend voor hem bestemd was, maar dat partijen beoogden om van dit door hen gespaarde bedrag ook de kosten van huishouding en het gezin te betalen. De enkele ontkenning van [eiseres] dat deze structurele uitlatingen van haar voormalige advocaat onjuist zijn en zonder haar wetenschap zijn gedaan, vormt voor de kantonrechter geen aanleiding om dat standpunt te volgen.
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] niet bestreden dat [gedaagde] tijdens het huwelijk voor € 15.000,00 uitgaven deed ten behoeve van het gezin zoals door hem onderbouwd, waarvoor hij de opname van € 7.500,00 deed. [eiseres] stelt enkel dat [gedaagde] die uitgaven niet op deze wijze had mogen verrekenen, omdat partijen daarover geen afspraak hebben gemaakt. De kantonrechter oordeelt anders. Gelet op het hiervoor omschreven gebruik van de spaarrekening door partijen, waarvan dus niet gezegd kan worden dat het saldo enkel bedoeld was als spaargeld voor [minderjarige 1 (voornaam)] , is de opname door [gedaagde] niet onbegrijpelijk. Met deze opname heeft [gedaagde] de uitgaven tijdens het huwelijk in gelijke delen afgerekend tussen partijen, zoals ten aanzien van andere uitgaven ook reeds is gedaan in de beschikking. Daardoor is de opname niet onrechtmatig, laat staan dat op basis van de door [eiseres] gestelde feiten en omstandigheden aan [gedaagde] het verwijt van diefstal kan worden gemaakt, waarvan zij samen met haar minderjarige zoon [minderjarige 1 (voornaam)] aangifte heeft gedaan.
3.7.
Dat had anders kunnen zijn als [gedaagde] het gehele saldo van de rekening zou hebben opgenomen, zonder dat daar concrete uitgaven tegenover hadden gestaan. [eiseres] heeft niet gesteld dat dat het geval is. Ook heeft zij niet gesteld dat de opname ten koste is gegaan van het spaarsaldo dat uitsluitend ten behoeve van [minderjarige 1 (voornaam)] (en niet partijen of [minderjarige 2 (voornaam)] ) gereserveerd was, zonder dat deze uitgaven ten gunste van hem zijn gekomen.
3.8.
[eiseres] heeft dus onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld, die indien bewezen, tot de conclusie kunnen leiden dat [gedaagde] onrechtmatig tot de opname is overgegaan. Bij gebrek aan deugdelijke feitelijke concretisering en onderbouwing van het verwijt dat zij aan [gedaagde] maakt, zouden de vorderingen gelet op het hiervoor overwogene zijn afgewezen indien [eiseres] wél een machtiging van de kantonrechter zou hebben overgelegd en zij wel ontvankelijk zou zijn geweest in de vordering. Het is daarmee niet in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] om die machtiging alsnog te verzoeken. Om die reden zal de kantonrechter de door [eiseres] verzochte aanhouding van deze procedure afwijzen.
Proceskosten
3.9.
Het geschil dat voorligt ziet op een periode dat partijen in familiaire betrekking tot elkaar stonden. Daarom worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd. Dat betekent dat ieder de eigen kosten draagt.
3.10.
Daarbij is de kantonrechter van oordeel dat [minderjarige 1 (voornaam)] niet aansprakelijk is voor de geldelijke gevolgen van deze procedure die in opdracht van [eiseres] op zijn naam is gestart, terwijl een machtiging van de kantonrechter ontbreekt. [eiseres] is zonder die machtiging niet bevoegd om [minderjarige 1 (voornaam)] te vertegenwoordigen. Naar het oordeel van de kantonrechter brengt dat mee dat [eiseres] persoonlijk de kosten voor het starten van deze procedure zal moeten dragen (vgl. HR 12 december 1975,
NJ1976/569). Omdat deze kosten onbevoegd zijn gemaakt in de interne verhouding tussen [eiseres] ten opzichte van haar minderjarige zoon [minderjarige 1 (voornaam)] , zal hiervoor geen veroordeling in het dictum worden opgenomen.
In reconventie
3.11.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij de vordering tegen [eiseres] niet langer wenst te handhaven. De kantonrechter komt dan ook niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van die vordering en kan bij deze stand van zaken alleen een oordeel geven omtrent de verschuldigdheid van de proceskosten.
Proceskosten
3.12.
Het geschil dat voorligt ziet op een periode dat partijen in familiaire betrekking tot elkaar stonden. Daarom worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd. Dat betekent dat ieder de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering,
4.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
4.4.
wijst de vordering af,
4.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door J.R. Hurenkamp en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021.