ECLI:NL:RBMNE:2021:4781

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 19/4705
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en verzoek om herleving in het licht van woonplaatsvereisten

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WIA-uitkering ontving, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser ontving een uitkering op basis van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA), maar deze uitkering werd per 1 maart 2019 beëindigd omdat het Uwv vaststelde dat de eiser niet in Nederland woonde, maar in de Dominicaanse Republiek. Eiser maakte bezwaar tegen deze beëindiging, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser diende op 11 april 2019 een verzoek in om zijn uitkering te herleven, omdat hij stelde dat hij weer in Nederland woonde. Het Uwv weigerde dit verzoek en stelde dat de beëindigingsbeslissing in stand bleef.

De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld en vastgesteld dat het verzoek om herleving van de uitkering niet correct was opgevat door het Uwv. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van eiser als een verzoek om herleving moest worden gezien, omdat hij expliciet had aangegeven dat hij zijn uitkering wilde laten herstarten. De rechtbank heeft vervolgens de vraag beoordeeld of de uitsluitingsgrond 'niet in Nederland wonen' op 4 maart 2019 van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat, hoewel eiser op die datum in Nederland was, zijn maatschappelijke en sociale leven zich voornamelijk in de Dominicaanse Republiek bevond. Daarom was de uitsluitingsgrond van toepassing en kon de uitkering niet herleven.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door het Uwv moeten worden betaald. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke beoordeling van de woonplaats in relatie tot het recht op uitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4705

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] ,

eiser,
(gemachtigde: mr. J. Nijssen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Inleiding

1. Eiser ontving een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) uit de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv heeft deze uitkering beëindigd per 1 maart 2019, omdat het op basis van onderzoek heeft vastgesteld dat eiser niet in Nederland, maar in de Dominicaanse Republiek woont. Dit is een uitsluitingsgrond om recht te hebben op een uitkering. [1] Tegen het beëindigingsbesluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is door het Uwv bij besluit van 1 april 2019 ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen geen beroep ingesteld, zodat het besluit tot beëindiging van de uitkering in rechte onaantastbaar is geworden.
2. Op 11 april 2019 heeft eiser het formulier ‘Wijzigingen doorgeven WIA’ ingevuld. Eiser heeft daarop aangegeven dat hij vanaf 4 februari 2019 in Nederland is en dat hij wil dat zijn uitkering weer wordt herstart.
3. Bij besluit van 13 mei 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv het verzoek om
herleving van de uitkering afgewezen. Het Uwv blijft bij zijn beslissing op bezwaar van 1 april 2019, waarin de beslissing om de WIA-uitkering per 1 maart 2019 te beëindiging in stand is gebleven.
4. Het Uwv heeft eisers bezwaar tegen het primaire besluit met het besluit van 15 augustus 2019 ongegrond verklaard. Dit is het bestreden besluit dat in deze zaak ter beoordeling voorligt. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
6. Met de brief van 18 maart 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat zij aanvullende informatie nodig heeft om het beroep te kunnen beoordelen. Het Uwv is in de gelegenheid te stellen nadere vragen te beantwoorden.
7. Op 12 mei 2021 heeft het Uwv een schriftelijke reactie gegeven. Eiser heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om daarop te reageren.
8. Omdat geen van de partijen heeft verklaard een nadere zitting te willen, heeft de rechtbank het onderzoek op 3 september 2021 gesloten.

Het geschil

9. Partijen verschillen van mening over hoe het verzoek van eiser van 11 april 2019 opgevat moet worden. Als een verzoek om herleving van de uitkering of om een verzoek in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om terug te komen van de beslissing op bezwaar van 1 april 2019. Dit geschilpunt zal de rechtbank eerst beoordelen.
10. Daarnaast zijn partijen verdeeld over de vraag of eiser per 1 maart 2019 recht heeft op een IVA-uitkering. Daarbij verschillen zij van mening over de vraag of de uitsluitingsgrond uit artikel 43, aanhef en onder f, van de Wet WIA (niet in Nederland wonen) van toepassing is op eiser. Over dit geschilpunt zal vanaf overweging worden geoordeeld.

Verzoek om herleving of verzoek om terug te komen van?

11. Nadat de uitkering van eiser is beëindigd per 1 maart 2019 en zijn bezwaar daartegen ongegrond is verklaard, heeft hij een wijzigingsformulier ingediend bij het Uwv. Met het primaire besluit heeft het Uwv kenbaar gemaakt dat eiser geen recht heeft op herleving van de uitkering en dat het Uwv bij de beëindigingsbeslissing blijft. In het bestreden besluit is het verzoek van eiser opgevat als een verzoek om terug te komen van de beëindigingsbeslissing. Dit verzoek is inhoudelijk beoordeeld, maar volgens het Uwv zijn er geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om terug te komen van de beslissing om de uitkering te beëindigen.
12. Eiser stelt in beroep dat het Uwv zijn verzoek ten onrechte heeft opgevat als verzoek om terug te komen van de beëindigingsbeslissing, omdat hij heeft verzocht om herleving van zijn uitkering. Het standpunt van het Uwv is niet eenduidig en daarom is hierover op de zitting met partijen gesproken. De gemachtigde van het Uwv heeft op zitting verklaard dat het verzoek van eiser (in bezwaar) ten onrechte is opgevat als een verzoek om terug te komen op de beëindiging beslissing en niet als verzoek om herleving. Volgens de gemachtigde van het Uwv had het bestreden besluit anders gemotiveerd moeten worden, maar is er geen reden om de uitkering te laten herleven, omdat de situatie niet anders was dan ten tijde van de beëindiging van de uitkering.
13. In de schriftelijke reactie naar aanleiding van de heropening neemt het Uwv weer het standpunt in dat het toch als een verzoek in de zin van artikel 4:6 van de Awb opgevat moet worden, omdat dit voor eiser de enige manier is om te bereiken dat opnieuw beoordeeld wordt of hij per 1 maart 2019 recht heeft zijn uitkering. Daarbij wijst het Uwv erop dat immers in rechte vaststaat dat eiser per 1 maart 2019 geen recht meer heeft op een uitkering, omdat hij in het buitenland woont.
14. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van eiser in het formulier van 11 april 2019 opgevat moet worden als een verzoek om herleving. Op het wijzigingsformulier heeft eiser aangegeven dat hij wil dat zijn uitkering wordt herstart. Als ingangsdatum van de wijziging heeft eiser 4 maart 2019 vermeld. Gelet op dit formulier en wat op zitting met eiser is besproken, is duidelijk dat eiser met dit formulier beoogd heeft om zijn uitkering te laten herleven. De rechtbank volgt het Uwv niet in het standpunt dat alleen met een inhoudelijke beoordeling van een verzoek in de zin van artikel 4:6 van de Awb bereikt kan worden dat eiser weer recht kan hebben op zijn IVA-uitkering. De uitkering van eiser is beëindigd per 1 maart 2019 en hij verzoek om herleving van deze uitkering per 4 maart 2019. Op grond van artikel 50 van de Wet WIA kan een eenmaal geëindigd recht op een uitkering in bepaalde situaties weer herleven. Dat kan, zoals in deze situatie, als de uitsluitingsgrond niet meer van toepassing is. Weliswaar merkt het Uwv terecht op dat de beëindigingsbeslissing in rechte is vast komen te staan, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om het verzoek niet als verzoek om herleving aan te kunnen merken. De formele rechtskracht van een besluit ziet immers alleen op het rechtsgevolg van dat besluit en niet op de daaraan ten grondslag gelegde feiten.
15. Gelet op de vorige overweging slaagt eisers beroepsgrond dat het Uwv zijn verzoek niet juist heeft opgevat. Omdat het Uwv het verzoek van eiser inhoudelijk heeft beoordeeld, zal de rechtbank het inhoudelijke geschilpunt beoordelen met het oog op de mogelijkheid om het geschil definitief te kunnen beslechten.

Op welke datum of periode ziet het verzoek om herleving?

16. Eiser heeft eind augustus 2019 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Op dat moment zou zijn IVA-uitkering zijn beëindigd, omdat het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een uitsluitingsgrond is. [2] Met deze procedure wil eiser bereiken dat hij vanaf 4 maart 2019 tot september 2019 nog recht heeft op betaling van een IVA-uitkering. Eisers gemachtigde stelt zich op het standpunt dat daarom gekeken moet worden of eiser in de periode van maart 2019 tot september 2019 in Nederland heeft gewoond. De rechtbank stelt vast op basis van het wijzigingsformulier dat het verzoek om herleving van de uitkering is gedaan per 4 maart 2019. De rechtbank zal de beoordeling om die reden beperken tot de vraag of op die datum de uitsluitingsgrond van toepassing was. De door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden van na die datum worden, anders dan eiser wil, niet bij de beoordeling betrokken.
Is de uitsluitingsgrond ‘niet in Nederland wonen’ van toepassing op 4 maart 2019?
17. Eiser vindt dat hij recht heeft op zijn uitkering, omdat hij weer in Nederland woont. Ter onderbouwing hiervan voert hij onder meer aan dat hij ingeschreven staat in de basisregistratie personen (BRP) in Nederland, in Nederland verzekerd is voor ziektekosten en hier sinds begin 2019 een auto heeft.
18. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat het centrum van eisers maatschappelijke en sociale leven zich na zijn huwelijk met een Dominicaanse vrouw in 2016 hoofdzakelijk in de Dominicaanse Republiek afspeelde. In het bestreden besluit heeft het Uwv uiteengezet dat er geen stukken zijn waaruit blijkt dat eiser de intentie heeft om definitief met zijn echtgenote naar Nederland te komen. Dat een toeristenvisum voor haar is aangevraagd vindt het Uwv onvoldoende.
19. In de Wet WIA of aanverwante regelgeving is niet nader ingevuld hoe beoordeeld moet worden of iemand niet meer in Nederland woont. Bij de beoordeling van de vraag naar eisers woonplaats, heeft het Uwv gekeken waar het centrum van eisers maatschappelijk en sociale leven ligt. Dit criterium heeft het Uwv afgeleid uit de rechtspraak. Hoewel dit criterium in de rechtspraak met name voorkomt in zaken over de Wet werk en bijstand [3] , oordeelt de rechtbank dat dit criterium ook gebruikt kan worden voor de beantwoording van de vraag of de uitsluitingsgrond uit artikel 43, aanhef en onder f, van de Wet WIA van toepassing is en dus of iemand in Nederland woont. [4] In de nadere reactie na de heropening heeft het Uwv toegelicht welke richtlijnen verder worden gehanteerd bij het beoordelen van de woonplaats.
20. Niet in geschil is dat eiser is getrouwd met een vrouw uit de Dominicaanse Republiek en dat hij de afgelopen jaren regelmatig langere periodes in de Dominicaanse Republiek verbleef. Uit de stukken komt naar voren dat eiser (een deel van) de huur van het appartement van zijn echtgenote in de Dominicaanse Republiek betaalde. Eiser heeft zijn eigen huurwoning in Nederland enkele jaren geleden opgezegd, omdat hij het merendeel van het jaar in de Dominicaanse Republiek verbleef. Hij is er steeds vanuit gegaan dat hij acht maanden per jaar in de Dominicaanse Republiek mocht zijn met behoud van zijn uitkering. Met het betalen van de huur van het appartement in de Dominicaanse Republiek is eiser inmiddels gestopt, omdat dit financieel onmogelijk werd nadat zijn uitkering werd beëindigd, waardoor zijn echtgenote het appartement heeft moeten verlaten en bij haar dochter en kleinkinderen is gaan wonen. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat hij - als hij in Nederland is - bij één van zijn broers verblijft en dan ook bijdraagt in de kosten van levensonderhoud. Op 4 maart 2019 was dit ook de situatie. Dat eiser op 4 maart 2019 in Nederland was en bijdraagt in de kosten van levensonderhoud staat niet ter discussie en blijkt ook uit de door eiser overgelegde bankafschriften met pintransacties van begin maart 2019 (en later). Vaststaat dat eiser op 4 maart 2019 geen eigen woonruimte had in Nederland. Uit de stukken en wat op zitting is besproken is ook niet gebleken dat eiser op dat moment op zoek was naar eigen woonruimte in Nederland. Wel heeft eiser sinds begin 2019 in Nederland een auto op zijn naam staan.
21. Gelet op al deze feiten en omstandigheden in samenhang bezien oordeelt de rechtbank dat het niet aannemelijk is dat het centrum van eisers maatschappelijke en sociale leven zich op 4 maart 2019 in Nederland bevond. Dat eiser op 4 maart 2019 voor een periode in Nederland verbleef, is gelet op de voorgeschiedenis onvoldoende. Eiser verbleef de afgelopen jaren steeds afwisselend in Nederland en bij zijn echtgenote in de Dominicaanse Republiek. De omstandigheid dat eiser staat ingeschreven in de BRP, oordeelt de rechtbank als geen doorslaggevend element bij de beoordeling van de vraag of hij in Nederland woont. Zoals het Uwv ook heeft aangegeven, geldt bij vertrek naar het buitenland voor een periode langer dan 8 maanden een verplichte uitschrijving uit de BRP. Ook in de periodes dat eiser in de Dominicaanse Republiek was stond hij – zeer waarschijnlijk – ingeschreven in de BRP. Ook de overige aangevoerde omstandigheden, die weliswaar de band die eiser met Nederland heeft benadrukken, leggen onvoldoende gewicht in de schaal om anders te oordelen.
22. De rechtbank volgt het Uwv in het standpunt dat de uitsluitingsgrond op 4 maart 2019 van toepassing was. Dit betekent dat het recht op uitkering niet kan herleven per die datum.

Is het vertrouwensbeginsel geschonden?

23. Eiser voert verder nog aan dat hij er gelet op de informatie op de website van het Uwv vanuit mocht gaan dat hij maximaal acht maanden per jaar in het buitenland mocht verblijven. Omdat eiser in 2019 niet meer dan acht maanden in de Dominicaanse Republiek verbleef, meent hij ook om die reden recht te hebben op herleving van zijn uitkering.
24. Het Uwv heeft toegelicht dat de informatie op de website bedoeld is om klanten in grote lijnen te informeren over rechten en plichten. Verder wijst het Uwv erop dat de website een proclaimer bevat en bovendien is vermeld dat op het moment dat iemand mogelijk een uitkering krijgt, het oordeel van het Uwv over de woonsituatie bepalend is.
25. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond als een beroep op het vertrouwensbeginsel in die zin dat de informatie van de website van het Uwv gezien moet worden als een toezegging dat eiser recht heeft op zijn uitkering als hij niet langer dan acht maanden per jaar in het buitenland verblijft. De algemene voorlichting op de website valt naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een toezegging. Om een toezegging aan te nemen moet die toegesneden zijn op een concrete situatie, omdat het recht op uitkering steeds afhankelijk is van individuele omstandigheden. Eiser kon aan de algemene informatie op de website geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.

De uitkomst

26. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op de conclusie in overweging 22, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand in stand te laten.

Griffierecht en proceskosten

27. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
28. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is uitgesproken 6 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 43, aanhef en onder f, van de Wet WIA.
2.Artikel 43, aanhef en onder g, van de Wet WIA.
3.Uitspraak Centrale Raad van Beroep van 9 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:105.
4.Zie ook de uitspraak van de rechtbank Amsterdam 4 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2009:6822.