ECLI:NL:RBMNE:2021:4792

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
UTR - 21_461
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling laten van aanvraag omgevingsvergunning voor bouw woonark ongegrond; besluiten om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor bouw steiger en meerpalen buiten behandeling niet deugdelijk gemotiveerd

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een perceel in de gemeente Wijdemeren, drie aanvragen voor een omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van een woonark, een steiger met voorzieningen voor dagrecreatie en een steiger met meerpalen. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze aanvragen op 20 april 2021 buiten behandeling gesteld, wat eiser heeft aangevochten. De rechtbank heeft de zaak op 16 juli 2021 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank heeft allereerst het geschil over de aanvraag voor de woonark beoordeeld. Eiser stelde dat de bouwwerken niet in strijd zijn met het bestemmingsplan, terwijl het college van mening was dat de aanvragen terecht buiten behandeling zijn gesteld vanwege het ontbreken van een ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank concludeert dat de aanvraag voor de woonark niet voldoet aan de bouwvoorschriften van het bestemmingsplan, waardoor het college deze terecht buiten behandeling heeft gelaten.

Vervolgens heeft de rechtbank de aanvragen voor de steigers beoordeeld. Het college had deze aanvragen ook buiten behandeling gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de motivering van het college onvoldoende is. De rechtbank stelt vast dat de bouwwerken binnen de bestemmingen 'Natuurgebied' en 'Water met natuur- en landschapswaarde' passen en dat het college nader had moeten motiveren waarom de aanvragen niet voldoen aan de indieningsvereisten.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de aanvragen voor de steigers en draagt het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Eiser krijgt het griffierecht vergoed en het college moet de proceskosten van eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/461

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [vestigingsplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.L.M. Frantzen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren(het college), verweerder
(gemachtigde: A.E.J. Debie).

Inleiding

Eiser is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als [perceel] , [sectie] , nummer [nummer 1] (het perceel), dat behoort bij het adres [adres] in [plaats] . Hij wil op het perceel graag activiteiten ontplooien waarvoor hij een omgevingsvergunning nodig heeft. Daarom heeft hij bij het college drie aanvragen voor een omgevingsvergunning ingediend:
  • voor het bouwen van een woonark met bijgebouw;
  • voor het aanleggen van een steiger met een aantal voorzieningen voor dagrecreatie en
  • voor het bouwen van een steiger met meerpalen.
Met drie besluiten van 20 april 2021 (de primaire besluiten) heeft het college alle drie de aanvragen van eiser buiten behandeling gesteld. Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
Met één besluit van 16 december 2020 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 juli 2021. Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook de gemachtigde van het college was aanwezig.

Overwegingen

Waarover gaat het geschil?
1. Partijen verschillen met elkaar van mening over de vraag of de bouwwerken waarvoor eiser een omgevingsvergunning heeft aangevraagd wel of niet in strijd zijn met het voor het perceel geldende bestemmingsplan en of het college de aanvragen van eiser dus terecht buiten behandeling heeft gesteld, omdat bij de aanvragen een ruimtelijke onderbouwing voor de afwijking van het bestemmingsplan ontbreekt.
2. De rechtbank zal hieronder eerst het geschil over de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woonark met bijgebouw beoordelen en vervolgens het geschil over de aanvragen voor een omgevingsvergunning voor de aanleg/bouw van steigers met voorzieningen voor dagrecreatie en meerpalen.
De woonark
3. Partijen zijn het er over eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat de locatie waarvoor eiser een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woonark heeft aangevraagd op grond van het voor het perceel geldende bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan) de bestemming ‘Water met natuur- en landschapswaarde’ heeft. De gronden met deze bestemming zijn op de plaatsen waar dit op de plankaart van het bestemmingsplan is aangegeven mede bestemd voor ligplaatsen voor een permanent of recreatief woonschip.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwen van een woonark op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak over een eerder geschil tussen partijen over het bouwen van woonarken binnen de bestemming ‘Jachthaven’ van de Afdeling bestuursrechtsrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2020 [1] . Eiser voert aan dat de situatie die in deze zaak aan de orde is niet vergelijkbaar is met het eerdere geschil waarover de Afdeling uitspraak heeft gedaan.
5. De rechtbank is het met eiser eens dat in deze zaak andere bouwregels van toepassing zijn dan bij de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020. In de zaak die nu aan de rechtbank voorligt zijn namelijk de bouwregels uit artikel 24 van de regels van het bestemmingsplan voor de bestemming ‘Water met natuur- en landschapswaarde’ van toepassing en niet de bouwregels uit artikel 12 voor de bestemming ‘Jachthaven’. De rechtbank is echter van oordeel dat de opbouw van artikel 24 van de regels van het bestemmingsplan overeenkomt met de opbouw van artikel 12. Ook in artikel 24 van de regels van het bestemmingsplan is bij de beschrijving in hoofdlijnen opgenomen dat binnen de bestemming ‘Water met natuur- en landschapswaarde’ een aantal ligplaatsen voor woonschepen is toegestaan en is ingegaan op de lengte, breedte, nokhoogte, goothoogte en inhoud van een woonschip [2] . De Afdeling heeft in haar uitspraak van 25 maart 2020 geoordeeld dat het bestemmingsplan hiermee mogelijkheden biedt voor ligplaatsen, maar dat dit nog niet betekent dat ook de bouw van een woonark is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Daarvoor moet worden beoordeeld of wordt voldaan aan de bouwvoorschriften in de regels van het bestemmingsplan. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen reden om hierover in deze zaak anders te oordelen.
6. In de bouwregels van artikel 24 van de regels van het bestemmingsplan zijn geen bouwregels voor woonarken opgenomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat op grond van het bestemmingsplan binnen de bestemming ‘Water met natuur- en landschapswaarde’ de bouw van een woonark niet is toegestaan. Het college heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiser voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een woonark op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan. Een eventuele omgevingsvergunning voor de bouw van de woonark kan alleen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3O, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verleend. Hiervoor is een ruimtelijke onderbouwing vereist. Nu de aanvraag van eiser geen gegevens bevat over de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening mocht het college deze aanvraag naar het oordeel van de rechtbank buiten behandeling laten [3] .
7. De conclusie van het voorgaande is dat het beroep van eiser voor zover dat betrekking heeft op het buiten behandeling laten van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woonark met bijgebouw ongegrond is.
De steigers met voorzieningen voor dagrecreatie en meerpalen
8. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat het zijn bedoeling is om op het perceel één lang wandelpad over smalle houten vlonders te realiseren. Vanaf dat wandelpad kun je overstappen naar de te bouwen meerpalen of doorlopen naar de steiger die het water in loopt. De rechtbank zal het geschil over deze bouwwerken daarom gezamenlijk beoordelen.
9. Partijen zijn het er over eens en de rechtbank stelt ook vast dat deze bouwwerken gedeeltelijk binnen de bestemming ‘Natuurgebied’ en gedeeltelijk binnen de bestemming ‘Water met natuur- en landschapswaarde’ zullen worden gerealiseerd. Gronden met de bestemming ‘Natuurgebied’ zijn mede bestemd voor extensieve natuurgerichte recreatie [4] . Volgens de beschrijving in hoofdlijnen van deze bestemming wordt door de planwetgever gestreefd naar het toegankelijker en attractiever maken van het natuurgebied door de aanleg van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen ten behoeve van wandelen, vissen, kanoën en natuurobservatie, visstekjes, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, zitbanken e.d.. Voor deze bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn ook bouwvoorschriften gegeven. Deze bouwwerken mogen niet hoger zijn dan 2 meter [5] . Op grond van de bouwvoorschriften in artikel 24 van de regels van het bestemmingsplan mogen binnen de bestemming ‘Water met natuur- en landschapswaarden’ bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de waterrecreatie, zoals meerpalen.
10. Het college heeft in de primaire besluiten het buiten behandeling stellen van de twee aanvragen voor een omgevingsvergunning voor de aanleg/bouw van steigers met voorzieningen voor dagrecreatie en meerpalen gemotiveerd met de stelling dat bij beide aanvragen sprake is van een uitbreiding van de jachthaven die is gevestigd op het perceel, kadastraal bekend als [perceel] , [sectie] , nummer [nummer 2] , en dat een uitbreiding van deze jachthaven in strijd is met de doeleindenomschrijvingen voor de bestemmingen ‘Water met natuur- en landschapswaarde’ en ‘Natuurgebied’. Voor de steiger met de meerpalen heeft het college in het bestreden besluit nog nader gemotiveerd dat volgens hem sprake is van een feitelijke binding tussen deze steiger met meerpalen en de jachthaven en dat dus sprake zal zijn van één inrichting. Voor de steiger met voorzieningen voor dagrecreatie heeft het college in het bestreden besluit de motivering opgenomen dat extensieve recreatie op deze steiger niet past binnen de voor de locatie geldende bestemming ‘Water met natuur- en landschapswaarde’. Naar het oordeel van de rechtbank is de motivering van het bestreden besluit onvoldoende.
11. Gelet op wat de rechtbank hiervoor onder 9 heeft overwogen, passen – voor zover de rechtbank ziet – de bouwwerken waarvoor eiser bij het college aanvragen voor een omgevingsvergunning heeft ingediend binnen de bestemming ‘Natuurgebied’ of binnen de bestemming ‘Water met natuur- en landschapswaarde’ en zijn deze bouwwerken dus toegestaan op het perceel. Daarom kan het college naar het oordeel van de rechtbank bij de motivering van zijn besluit om de aanvragen van eiser buiten behandeling te laten niet volstaan met de opmerking dat eiser ook eigenaar is van de naastgelegen jachthaven en dat met het bouwen van de bouwwerken geen gebouwen zijnde sprake zal zijn van een uitbreiding van de bestemming ‘Jachthaven’, wat in strijd is met het bestemmingsplan. Het college had in het bestreden besluit nader moeten motiveren waarom de aanvragen ondanks dat deze zien op bouwwerken die op grond van het bestemmingsplan binnen de voor het perceel geldende bestemmingen zijn toegestaan toch in strijd zijn met het bestemmingsplan en waarom de aanvragen van eiser niet voldoen aan de daarvoor geldende indieningsvereisten.
12. De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het buiten behandeling stellen van de aanvragen van eiser voor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een steiger met een aantal voorzieningen voor dagrecreatie en voor het bouwen van een steiger met meerpalen niet is voorzien van een deugdelijke motivering. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom voor zover dat ziet op het buiten behandeling stellen van deze twee aanvragen vernietigen.
Hoe nu verder?
13. Het college zal de aanvragen van eiser voor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een steiger met een aantal voorzieningen voor dagrecreatie en voor het bouwen van een steiger met meerpalen opnieuw moeten toetsen en een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het college eerst opnieuw zal moeten beoordelen of de steigers met voorzieningen voor dagrecreatie en meerpalen op de door eiser in zijn aanvraag aangegeven locaties inderdaad binnen het bestemmingsplan passen. Als het college tot de conclusie komt dat de aanvragen voor een omgevingsvergunning van eiser inderdaad binnen het bestemmingsplan passen, zal het college moeten beoordelen of de aanvragen voldoen aan alle (andere) indieningsvereisten en het bouwplan inhoudelijk moeten toetsen aan de andere weigeringsgronden zoals deze zijn opgenomen in artikel 2.10 van de Wabo. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. Het college zal bij het nemen van een nieuw besluit rekening moet houden met deze uitspraak.
Griffierecht en proceskosten
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
15. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op het buiten behandeling laten van de aanvragen van eiser voor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een steiger met een aantal voorzieningen voor dagrecreatie en voor het bouwen van een steiger met meerpalen;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Artikel 24, tweede lid, onder c t/m e, van de regels van het bestemmingsplan.
3.Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, in combinatie met artikel 4.4 van het Besluit omgevingsrecht en artikel 3.2 van de Regeling omgevingsrecht.
4.Artikel 23, eerste lid, aanhef en onder c, van de regels van het bestemmingsplan.
5.Artikel 23, derde lid, sub n, van de regels van het bestemmingsplan.