In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2021, is verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van ontucht met een minderjarige. De zaak betreft twee feiten: het eerste feit betreft seksuele handelingen met een aangever die op het moment van de handelingen tussen de twaalf en zestien jaar oud was, en het tweede feit betreft ontuchtige handelingen met de aangever die zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen tegen betaling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangever onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum. De rechtbank heeft benadrukt dat in zedenzaken vaak alleen de verklaringen van de aangever en de verdachte voorhanden zijn, en dat de verklaringen van de aangever niet zonder meer als betrouwbaar kunnen worden aangenomen zonder voldoende steunbewijs. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, en heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van de feiten is vrijgesproken.