ECLI:NL:RBMNE:2021:481

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
16/080413-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken wegens onvoldoende bewijs van seksuele handelingen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2021, is verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van ontucht met een minderjarige. De zaak betreft twee feiten: het eerste feit betreft seksuele handelingen met een aangever die op het moment van de handelingen tussen de twaalf en zestien jaar oud was, en het tweede feit betreft ontuchtige handelingen met de aangever die zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen tegen betaling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangever onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum. De rechtbank heeft benadrukt dat in zedenzaken vaak alleen de verklaringen van de aangever en de verdachte voorhanden zijn, en dat de verklaringen van de aangever niet zonder meer als betrouwbaar kunnen worden aangenomen zonder voldoende steunbewijs. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, en heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van de feiten is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/080413-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen mr. J. Veenstra, advocaat te Almere, namens verdachte, en de benadeelde partij [aangever] en zijn raadsman mr. J.M. Walther, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
in de periode van 25 augustus 2013 tot en met 24 augustus 2016 te Almere, met [aangever] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangever] ;
feit 2
in de periode van 9 mei 2017 tot en met 3 juni 2017 te Almere, ontucht heeft gepleegd met [aangever],
die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder feit 2 ten laste gelegde, omdat onduidelijk is of verdachte betaald heeft voor de seksuele handelingen die zijn verricht door [aangever] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er naast de verklaringen van [aangever] , geen enkel (steun)bewijs is voor
de ten laste gelegde feiten. Daarnaast heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat het bewijs voor het bestandsdeel ‘tegen betaling’ ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken (zoals onderhavige zaak) bij de beoordeling van het bewijs zich vaak de situatie voordoet dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Als de verdachte ontkent, is het het woord van de één (aangever) tegen het woord van de ander (verdachte). Dat is ook in deze zaak het geval.
Aangever [aangever] heeft in de verhoren bij de politie op 3 augustus 2017 en 10 januari 2019 concreet en gedetailleerd verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze verklaringen in de kern ook consistent. Zijn verklaringen kunnen daarom niet zonder meer als onbetrouwbaar terzijde worden gesteld. Maar omdat verdachte ontkent de ten laste gelegde feiten te hebben begaan, leunt een eventuele bewezenverklaring zwaar op de verklaringen van [aangever] . Dat kan alleen als er voldoende steunbewijs is. Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter immers niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
In dit dossier bevinden zich diverse getuigenverklaringen, namelijk die van de moeder en de halfbroers van [aangever] . Deze getuigen spreken echter alleen over hetgeen [aangever] tegen hen gezegd heeft. Daarom zijn hun verklaringen te herleiden tot één en dezelfde bron, te weten [aangever] . De verklaringen bevatten geen objectief bewijs van de ontuchtige handelingen zelf, noch van de omstandigheden daaromheen. Ook de WhatsApp gesprekken en de sms-berichten kunnen niet als steunbewijs voor de verklaringen van [aangever] worden gebruikt. Hoewel uit deze berichten naar het oordeel van de rechtbank valt af te leiden dat er fysieke ontmoetingen zijn gepland tussen verdachte en [aangever] en dat deze ook hebben plaatsgevonden, blijkt daaruit niet dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en [aangever] . De inhoud van de berichten waarin afspraken worden gemaakt over ontmoetingen is ook niet seksueel getint. Bovendien dateren deze berichten van een aantal jaren na de ten laste periode, te weten mei en juni 2017. Datzelfde geldt voor een WhatsApp bericht van 10 februari 2019 van [aangever] aan verdachte, waarin hij zegt ‘geen neukertje’ te zijn. Uit dit bericht zou mogelijk kunnen worden afgeleid dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en [aangever] , maar een andere lezing is ook mogelijk. Bovendien blijft in het midden wanneer eventueel seksueel contact plaats zou hebben gevonden. [aangever] was ten tijde van het bericht meerderjarig.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de door [aangever] afgelegde verklaringen - voor zover die zien op de onder feit 1 ten laste gelegde feiten en periode - onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet betekent dat hetgeen door [aangever] is verklaard niet gebeurd zou kunnen zijn. Zij heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van zijn verklaring. De rechtbank is echter gebonden aan de regels over het bewijsminimum en zij is van oordeel dat in het dossier onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om het onder feit 1 tenlastegelegde te bewijzen.
De rechtbank oordeelt daarom dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
Zoals hiervoor reeds overwogen, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat in de ten laste gelegde periode seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen aangever en verdachte. Dat geldt ook voor feit 2. Alleen al daarom dient verdachte ook te worden vrijgesproken van feit 2. Daar komt bij dat voor een bewezenverklaring van het aan de verdachte ten laste gelegde feit onder 2 bovendien vast moet komen te staan dat de verdachte [aangever] heeft betaald voor het verrichten van seksuele handelingen of dat hem anderszins duidelijk moet zijn geweest dat [aangever] zich aanbood voor het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling.
De rechtbank constateert dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om deze betaling bewezen te verklaren. Zo heeft [aangever] in het verhoor bij de politie op 3 augustus 2017 de vraag of hij betaalde seks met verdachte heeft gehad, ontkennend beantwoord. Daarnaast heeft [aangever] tijdens het verhoor bij de politie op 10 januari 2019 op de vraag of er door verdachte ooit betaald is voor de seks geantwoord met ‘weet ik niet meer’. Ook uit de andere bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van de moeder en de halfbroers van [aangever] en het onderzoek naar de telefoon van [aangever] , kan niet worden afgeleid dat verdachte [aangever] heeft betaald voor het verrichten van seksuele handelingen. Daarnaast ontbreken in het dossier concrete aanwijzingen dat verdachte moet hebben begrepen dat [aangever] zich prostitueerde. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.

5.BENADEELDE PARTIJ

[aangever] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 15.013,30. Dit bedrag bestaat uit € 13,30 materiële schade en (primair) € 15.000,00 immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij heeft subsidiair een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade gevorderd en meer subsidiair verzocht om de immateriële schade naar redelijk en billijkheid vast te stellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Gerrits, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Vos, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 februari 2021.
Mr. Ludwig en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 25 augustus 2013 tot en met 24 augustus 2016 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met [aangever] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangever] , hebbende verdachte meermalen, althans éénmaal (telkens)
- zijn penis in de mond van die [aangever] gebracht en/of laten nemen en/of gehouden, althans zich laten pijpen door die [aangever] en/of
- zijn penis in de anus van die [aangever] gebracht en/of gehouden;
2.
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 9 mei 2017 tot en met 3 juni 2017 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland ontucht heeft gepleegd met [aangever] , geboren op [2000] die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten door meermalen, althans (éénmaal) telkens
- zijn, verdachtes penis in de mond van die [aangever] te brengen en/of te laten nemen en/of te houden, althans zich heeft laten pijpen door die [aangever] en/of
- zijn, verdachtes penis in de hand van die [aangever] te laten nemen en/of te houden en/of (een) heen en weer gaande beweging(en) te laten maken, althans zich te laten aftrekken en/of bevredigen door die [aangever]
- zijn, verdachtes penis in de anus van die [aangever] te brengen en/of te houden.