ECLI:NL:RBMNE:2021:4814

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 20/174
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een senior adviseur luchtkwaliteit in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als senior adviseur luchtkwaliteit, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser had zich op 8 juni 2017 ziek gemeld vanwege psychische klachten en verzocht in 2019 om een WIA-uitkering. Het Uwv stelde eiser arbeidsongeschikt vast op 71,36%, maar na bezwaar werd dit percentage verlaagd naar 68,92%. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en stelde beroep in. Tijdens de zitting op 4 december 2020 werd het beroep behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank hield de behandeling aan om het Uwv in de gelegenheid te stellen te reageren op de gronden van eiser. Na een nadere zitting op 14 juli 2021, waar het Uwv niet verscheen, heeft de rechtbank de zaak beoordeeld.

De rechtbank concludeert dat het Uwv zich mocht baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen, die zorgvuldig en zonder tegenstrijdigheden waren opgesteld. Eiser had uitgebreide medische informatie overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat deze informatie niet voldoende was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De rechtbank wees het verzoek van eiser om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van de rapportages. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit van het Uwv in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J.M. de Leest),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van de Brink).

Inleiding

Eiser werkte als senior adviseur luchtkwaliteit bij [bedrijf] voor gemiddeld 31,95 uur per week. Op 8 juni 2017 heeft hij zich ziek gemeld voor dit werk in verband met diverse psychische klachten. In verband met het bereiken van het einde van de wachttijd heeft eiser op 3 maart 2019 bij verweerder (hierna: Uwv) een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Uit medisch en arbeidskundig onderzoek van het Uwv volgt dat eiser 71,36% arbeidsongeschikt is. Met het besluit van 26 april 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv daarom aan eiser per 6 juni 2019 een WIA-uitkering toegekend. De uitkering is berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 71,36%.
Eiser is het niet eens met dit besluit en maakt bezwaar. Uit het medisch en arbeidskundig onderzoek dat tijdens de bezwaarschriftprocedure is uitgevoerd volgt dat eiser per 6 juni 2019 68,92% arbeidsongeschikt is. Met de beslissing op bezwaar van 4 december 2019 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Er wordt eiser per 6 juni 2019 een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 68,92%. Met het bestreden besluit heeft het Uwv ook de hoogte van het dagloon van eiser gewijzigd.
Eiser is het ook niet eens met dit besluit (het bestreden besluit) en stelt beroep in. Het beroep is behandeld op 4 december 2020 via Skype. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank de behandeling van het beroep van eiser aangehouden om het Uwv in de gelegenheid te stellen inhoudelijk te reageren op de gronden van eiser gericht tegen de hoogte van het vastgestelde dagloon.
Met de brief van 28 december 2020 heeft het Uwv, als reactie op de gronden van eiser gericht tegen de medische beoordeling van het Uwv, een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 december 2020 overgelegd. Met de brief van 19 januari 2021 heeft het Uwv een inhoudelijke reactie gegeven op de gronden van eiser gericht tegen de hoogte van het vastgestelde dagloon. Eiser heeft hier op 1 maart 2021 op gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank partijen gevraagd of zij hun standpunt op een nadere zitting willen toelichten. Op 10 mei 2021 heeft eiser de rechtbank geïnformeerd dat hij op een nadere zitting wil worden gehoord.
Op 14 juli 2021 heeft een nadere zitting plaatsgevonden via Skype. Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

Omvang van het geschil
1. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van het dagloon tussen partijen niet langer in geschil is. Het resterende geschil is beperkt tot de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 6 juni 2019.
Toetsingskader van de rechtbank
2. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet de eisende partij dan wel aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de medische rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om echter voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk. Dat betekent dat hoe eiseres zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Medische beoordeling urenbeperking
3. Eiser is het niet eens met de medische beoordeling van het Uwv. Ter onderbouwing heeft eiser uitgebreide medische informatie overgelegd waaronder diverse rapporten van zijn behandelaars. Volgens eiser moet in ieder geval een verdergaande urenbeperking worden aangenomen. Uit zijn verzuimhistorie en zijn functioneren in het verleden blijkt dat eiser tevergeefs heeft geprobeerd om 30 uur per week te werken, maar dat dit vanwege zijn gezondheidsklachten nooit is gelukt. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding ziet om een verdergaande urenbeperking aan te nemen is volgens eiser dan ook onvoldoende gemotiveerd toegelicht. Omdat volgens eiser de medische beoordeling niet juist is, verzoekt hij de rechtbank tot benoeming van een onafhankelijk deskundige met als specialisatie verzekeringsgeneeskunde.
4.1
De rechtbank geeft eiser op dit punt geen gelijk. De rechtbank stelt daarbij voorop dat partijen het er over eens zijn dat er aanleiding is om voor eiser een beperking aan te nemen in de duurbelastbaarheid. Over de omvang van deze beperking zijn ze het niet eens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, [A] , heeft in haar rapporten van 31 oktober 2019, 18 augustus 2020 en 21 december 2020 toegelicht waarom er geen aanleiding is om voor eiser een verdergaande urenbeperking dan 6 uur per dag en 30 uur per week aan te nemen. In deze rapporten heeft [A] toegelicht dit te doen vanwege een bij eiser bestaande stoornis met verhoogd energieverbruik en verminderde mogelijkheden tot recuperatie. [A] baseert zich hiervoor op de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’. Omdat eiser een gemiddelde slaapbehoefte heeft van 8 uur per nacht is met het aannemen van een urenbeperking van 6 uur per dag rekening gehouden met de recuperatiebehoefte van eiser, aldus [A] . Bovendien volgt uit de door eiser overgelegde medische informatie volgens [A] niet waarom ‘een stoornis in de energiehuishouding’ en ‘een energiehuishouding die sterk uit balans is’ bij eiser zouden moeten leiden tot een verdergaande urenbeperking. [A] betwist niet dat de stoornis in de energiehuishouding bij eiser in de voorgeschiedenis is ontstaan, maar ziet daarin geen onderbouwing voor een verdergaande urenbeperking. Over het arbeidsverleden van eiser wordt nog overwogen dat eiser weliswaar de laatste jaren geen 30 uur per week meer heeft gewerkt, maar dat hij in een verder verleden met dezelfde klachten wel in staat was om 30 uur per week te werken.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [A] in haar rapporten zorgvuldig, begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden toegelicht waarom er geen aanleiding is om, ondanks de beperkingen van eiser, een verdergaande urenbeperking aan te nemen. De door eiser in beroep overgelegde medische informatie geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze beoordeling van [A] . Psychiater [B] stelt dat eiser gelet op zijn overmatig energieverbruik nog maar weinig tijd overhoudt om arbeidsproductiviteit te genereren. [B] heeft zich hierbij echter niet gebaseerd op de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’ op basis waarvan de verzekeringsartsen van het Uwv vaststellen of, en zo ja in welke mate er een aanleiding is voor een urenbeperking. De rechtbank ziet daarom ook in het rapport van [B] geen aanleiding om te twijfelen aan de beoordeling van [A] over de voor eiser aangenomen urenbeperking. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert verder aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte niet heeft toegelicht op welke wijze rekening is gehouden met zijn behoefte aan een uur rust overdag. Uit de rapporten volgt dat dit is verwerkt in een beperking op item 1.9 van de functionele mogelijkhedenlijst (FML), maar daarbij is niet toegelicht hoe de vertaling heeft plaatsgevonden en op welke items een beperking is aangenomen gelet op deze recuperatiebehoefte van eiser. Volgens eiser kan zijn recuperatiebehoefte alleen worden vertaald door het aannemen van een verdergaande urenbeperking. Bovendien is een onderbreking van het werk in geen van de voor eiser geselecteerde functies mogelijk.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat geen rekening is gehouden met zijn recuperatiebehoefte. In de FML van 29 oktober 2019 zijn voor eiser uitgebreide beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Zo is eiser onder andere aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige storingen. Verder is eiser aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat en waarbij weinig of geen direct contact met patiënten of klanten is vereist. Daarnaast is een omgeving vereist zonder intense auditieve en visuele prikkels. Uit de schriftelijke onderbouwing van [A] in het rapport van 31 oktober 2019 volgt dat deze beperkingen vooral zijn aangenomen vanwege de aard en ernst van de psychische aandoening van eiser. Uit het rapport van [A] van 18 augustus 2020, maar ook uit de medische informatie die eiser heeft overgelegd, volgt dat juist de psychische aandoening bij eiser zorgt voor zijn vermoeidheidsklachten en recuperatiebehoefte. [A] ziet dan ook geen aanleiding om een aanvullende urenbeperking aan te nemen. Volgens [A] is met de recuperatiebehoefte van eiser juist rekening gehouden door voor hem medische beperkingen aan te nemen ten aanzien van mentaal functioneren. Deze beperkingen brengen met zich dat eiser aangewezen is op werk dat geestelijk niet zwaar voor hem is. Uit de toelichting van [A] volgt dat deze voorwaarden aan het werk en de werkplek ervoor zorgen dat de recuperatiebehoefte die bestaat bij niet-passend werk zich niet (meer) voordoet. De rechtbank kan deze toelichting van [A] volgen. Daarbij betrekt de rechtbank dat voor eiser in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren uitgebreide beperkingen zijn aangenomen. Bovendien is het door de aard van deze beperkingen aannemelijk dat het werk mentaal zo weinig van eiser vraagt dat de recuperatiebehoefte overdag niet meer aanwezig is. Dat door [A] niet is gespecificeerd welke beperking in de rubriek persoonlijk en sociaal functioneren er precies toe leidt dat de recuperatiebehoefte wordt opgeheven, leidt niet tot een ander oordeel. Het is juist de combinatie van deze beperkingen die maakt dat het werk mentaal passend is. Dat rekening is gehouden met de recuperatiebehoefte van eiser komt dan ook tot uitdrukking en het samenstel van de beperkingen in deze rubrieken. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Ten aanzien van het verzoek van eiser om een deskundige te benoemen, overweegt de rechtbank dat zij pas tot benoeming van een deskundige overgaat, als sprake is van twijfel aan de juistheid van de rapportages van de verzekeringsartsen. De rechtbank ziet echter, gelet op de voorgaande overwegingen, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige bestaat daarom dan ook geen aanleiding. Het verzoek wordt afgewezen.

Conclusie

8. Gelet op de overwegingen hiervoor stelt de rechtbank vast dat het Uwv zich voor zijn beoordeling mocht baseren op de overwegingen van zijn verzekeringsartsen. Met wat hij in beroep heeft aangevoerd, ondersteund door medische informatie, heeft eiser de rechtbank niet laten twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen. Dit betekent dat het bestreden besluit waarbij het Uwv aan eiser een WIA-uitkering heeft toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 68,92% in stand kan blijven.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.