ECLI:NL:RBMNE:2021:4886

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/1759; UTR 21/1760; UTR 21/1761
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de geldigheid van parkeervergunningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in drie beroepen van eiser tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal. De naheffingsaanslagen, elk ter hoogte van € 64,54, waren het gevolg van het niet betalen van parkeerbelasting op een reguliere parkeerplaats waar een geldige parkeervergunning vereist was. Eiser betwistte de naheffingsaanslagen en voerde aan dat hij in het bezit was van een geldige parkeervergunning, geldig tot 2025. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij op de relevante data in het bezit was van een geldige vergunning, aangezien de vergunning jaarlijks vernieuwd moest worden en eiser deze niet tijdig had verlengd.

De rechtbank ging verder in op de stelling van eiser dat het parkeerbeleid onvoldoende bekend was gemaakt. Verweerder stelde dat er voldoende communicatie had plaatsgevonden over de wijziging van het beleid, waarbij parkeervergunningen vanaf 1 januari 2020 niet meer gratis waren. De rechtbank oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder is om tijdig te verlengen en dat eiser niet had aangetoond dat hij op de relevante data een geldige vergunning had.

Daarnaast voerde eiser aan dat de aanwijzingen voor het parkeren van elektrische voertuigen onduidelijk waren. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn stelling niet had onderbouwd en dat verweerder geen aanleiding had om de besluiten in te trekken. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd en verklaarde de beroepen ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/1759, UTR 20/1760 en UTR 20/1761

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal, verweerder,

gemachtigde: B.J. Theunisse.

Procesverloop

Bij besluiten van 25 januari 2020, 5 februari 2020 en 28 februari 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan eiser drie naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van elk € 64,54, bestaande uit het bedrag van de parkeerbelasting van € 2,54 en de kosten van de naheffing van € 62,-.
Bij drie besluiten van 24 maart 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2021 via een Skypeverbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft zijn voertuig met kenteken [kenteken] op de data van de primaire besluiten op een reguliere parkeerplaats aan de [locatie] te [plaats] stil gezet en heeft het voertuig verlaten. Deze locatie is in de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Veenendaal houdende belastingtarieven omtrent parkeren Verordening parkeerbelastingen Veenendaal (hierna: de Verordening) aangewezen als parkeerplaats waar op dat tijdstip alleen mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of onder voldoening van parkeerbelasting. Eiser betwist niet dat hij geen parkeerbelasting heeft betaald en verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet in het bezit is van een geldige parkeervergunning. Daarom is aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd zoals hiervoor vermeld.
2. Eiser heeft aangevoerd dat hij in het bezit is van een parkeervergunning, geldig tot 2025. Verweerder heeft het ter plaatse geldende parkeerbeleid waardoor per 1 januari 2020 niet meer van een gratis parkeervergunning gebruik kon worden gemaakt onvoldoende bekend gemaakt. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de gemeente Veenendaal gedurende 18 jaar parkeervergunningen uitgeeft, die telkens één jaar geldig zijn. Per 1 januari 2020 zijn die parkeervergunningen niet meer gratis, maar moet ervoor betaald worden. Voor 1 januari 2020 is aan elke vergunninghouder via brief of mail een melding over de betaling en de verlenging van de vergunning uitgegaan. Volgens verweerder is hieraan voldoende bekendheid gegeven en is er heel veel commotie hierover in het plaatselijk nieuws geweest. Ook via eigen publicaties van de gemeente is er aandacht voor geweest. Eiser had dus op de hoogte kunnen zijn van het gewijzigde beleid.
3. De rechtbank is van oordeel dat personen die in het bezit zijn van een vergunning, zelf verantwoordelijk zijn voor het tijdig verlengen van die vergunning en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van de genoemde tijdstippen in het bezit was van een geldige parkeervergunning. Verweerder heeft immers verklaard dat in de gemeente Veenendaal slechts parkeervergunningen worden afgegeven met een geldigheidsduur van één jaar, en dat die ieder jaar met ingang van 1 januari vernieuwd moeten worden, zodat aannemelijk is dat de parkeervergunning van eiser met ingang van 1 januari 2020 zijn geldigheid heeft verloren. Niet in geschil is immers dat eiser de vergunning niet per 1 januari 2020 heeft verlengd. Eiser heeft zijn stelling dat de aan hem verleende parkeervergunning geldig was tot 2025 niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van die vergunning. Nu niet in geschil is dat eiser zijn voertuig op de genoemde tijdstippen geparkeerd heeft op een parkeerplaats waarvoor men óf een geldig parkeerkaartje óf een (geldige) parkeervergunning moet hebben, mocht verweerder aan eiser de onderhavige naheffingsaanslagen opleggen. De vraag of verweerder zijn gewijzigde beleid, dat per 1 januari 2020 voor parkeervergunningen betaald moet worden, voldoende bekend heeft gemaakt, zal de rechtbank daarom buiten beschouwing laten; dit doet niet af aan de vraag of eiser op de genoemde tijdstippen in het bezit was van een geldige parkeervergunning. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de aanwijzingen voor het parkeren van een elektrische auto onduidelijk zijn. Eiser stelt dat meerdere parkeerwachten hem desgevraagd hebben verteld dat voor elektrische auto’s, zoals van eiser, geen parkeergeld betaald hoeft te worden zolang “het blauwe laadlampje brandt”. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de gemeente Veenendaal tot 2016 elektrisch laden heeft gestimuleerd door elektrische auto’s vrij te stellen van het betalen van parkeerbelasting voor auto’s die aan het laden zijn. Vanaf 2016 moet echter ook in die situaties betaald worden. De gemeente Veenendaal heeft vier parkeerwachten in dienst, en het bevreemdt verweerder dat die in 2019 of 2020 nog verouderde informatie zouden verstrekken.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn stelling dat hem door parkeerwachten is verteld dat er geen parkeerbelasting hoeft te worden betaald voor elektrische auto’s als die aan het opladen zijn, niet nader heeft onderbouwd. Eiser heeft geen namen van de betreffende personen, of tijdstippen waarop hem deze informatie zou zijn verstrekt, overgelegd. Verweerder hoefde daarom hierin naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding te vinden om de primaire besluiten in te trekken, mede gelet op de omstandigheid dat het niet aannemelijk is dat de betreffende parkeerwachten eiser informatie zouden verstrekken over beleid dat op dat moment al drie jaar niet meer gold. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Voor zover eiser zich beroept op onzorgvuldige besluitvorming omdat de datum van de bestreden besluiten, 24 maart 2020, is gelegen vóór de datum waarop eiser via e-mail op 1 april 2020 is bericht dat de reactie op de bezwaarschriften zo snel mogelijk wordt verzonden, is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheid -voor zover er al sprake is van een tegenstrijdigheid- niet maakt dat de besluitvorming op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de beslissingen op de bezwaren worden opgesteld door P1, maar daarna nog door verweerder moeten worden gecontroleerd en verzonden waardoor de datering van de besluiten kan afwijken van de datum van verzending. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de naheffingsaanslagen terecht aan eiseres opgelegd.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de drie beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 6 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.