ECLI:NL:RBMNE:2021:4960

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
UTR - 21 _ 2932
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag herzieningsverzoek en verrekening van bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de herziening van huurtoeslag. Eiser had in 2013 huurtoeslag ontvangen, maar deze was definitief vastgesteld op € 0,-. Eiser verzocht in juli 2020 om herziening van deze beslissing, wat door de Belastingdienst werd afgewezen. De rechtbank oordeelde eerder, op 4 februari 2021, dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet op goede gronden was gedaan en dat de Belastingdienst een nieuw besluit moest nemen. Dit nieuwe besluit, genomen op 12 mei 2021, kwam tegemoet aan het herzieningsverzoek van eiser en kende hem recht op huurtoeslag voor 2013 toe, vermeerderd met rente.

Eiser ging echter in beroep tegen dit nieuwe besluit, omdat hij het niet eens was met de verrekening van het bedrag met andere vorderingen die de Belastingdienst op hem had. De rechtbank oordeelde dat zij niet bevoegd was om te oordelen over de rechtmatigheid van deze verrekening, aangezien artikel 12 van de Awir bepaalt dat hiertegen geen bezwaar of beroep openstaat. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was, omdat de gronden van het beroep zich niet richtten tegen het besluit van 12 mei 2021, maar tegen de verrekening. Eiser had ook geen belang bij de procedure, omdat de gestelde schade niet het gevolg was van het besluit waartegen hij in beroep ging. De rechtbank wees het verzoek om proceskostenvergoeding af en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2932

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Habashy en N. Marienus).

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser tot herziening van de definitieve berekening van zijn huurtoeslag over 2013 afgewezen.
In het besluit van 20 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 4 februari 2021 het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op het herzieningsverzoek.
Bij besluit van 12 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij beslist dat alsnog tegemoet gekomen wordt aan het herzieningsverzoek en eiser voor het jaar 2013 recht heeft op huurtoeslag
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2021 via een beeldverbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft in 2013 (voorschotten) huurtoeslag ontvangen van in totaal € 3.386,-. De huurtoeslag is op 10 april 2015 definitief berekend en vastgesteld op € 0,-. Het bezwaar hiertegen van eiser is ongegrond verklaard. Op 27 juli 2020 heeft eiser gevraagd aan verweerder om zijn huurtoeslag over 2013 alsnog te herzien. Dit verzoek heeft verweerder afgewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft bij uitspraak van 4 februari 2021 geoordeeld dat het herzieningsverzoek niet op goede gronden is afgewezen door verweerder. Het beroep is daarom gegrond verklaard.
2. Verweerder heeft een nieuw besluit genomen op 12 mei 2021. Verweerder heeft reden gezien om aan het herzieningsverzoek van eiser tegemoet te komen en heeft beslist dat eiser alsnog huurtoeslag toegekend krijgt. Eiser kan aanspraak maken op een bedrag van € 3.386,- vermeerderd met rente. In het besluit staat dat als eiser nog toeslag tegoed heeft, verweerder het bedrag uitbetaalt. In het besluit staat tevens dat de beslissing in een nieuwe definitieve berekening van de huurtoeslag over 2013 wordt verwerkt.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij telefonisch meegedeeld heeft gekregen dat het bedrag verrekend zou worden met bedragen die verweerder nog van hem tegoed zou hebben. Eiser is het daar niet mee eens. Hij heeft 9 jaar lang op zijn geld moeten wachten en vindt dat andere bedragen moeten worden kwijtgescholden en dus in zijn specifieke geval niet verrekend mag worden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bestuursrechter onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen, nu het geschil alleen op verrekening ziet.
4. Op grond van artikel 30 Awir is verweerder bevoegd tot verrekening van een door een belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop, een en ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Awir staat tegen de verrekeningsbeschikking geen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter open.
5. Eiser is in beroep gegaan tegen het besluit van 12 mei 2021, waartegen in beginsel beroep openstaat. Partijen zijn het echter eens over het bedrag te vermeerderen met rente dat in het besluit van 12 mei 2021 aan eiser is toegekend. De gronden van eiser richten zich dan ook niet tegen dit besluit, maar tegen het feit dat verweerder het bedrag verrekend heeft. Wat eiser over de rechtmatigheid van de verrekening in dit specifieke geval heeft aangevoerd kan de rechtbank wel als achtergrondinformatie bij haar beoordeling betrekken, maar zij kan daarop in dit geding gelet op artikel 12 Awir verder niet ingaan. [1] De rechtbank is immers niet bevoegd om over de rechtmatigheid van de verrekening, waaronder de vraag of de vordering kan worden kwijtgescholden, te oordelen. Om daarop een antwoord te krijgen dient eiser het geschil voor te leggen aan de civiele rechter. In zoverre is het beroep dan ook niet-ontvankelijk.
6. Voor zover eiser, zoals ter zitting is gebleken, met het beroep schadevergoeding wil krijgen wegens het leed dat hem is aangedaan en de stress die hij heeft ondervonden omdat hij 9 jaar op zijn geld heeft moeten wachten, dient de rechtbank te beoordelen of eiser aan de gestelde schade op dit moment een belang kan ontlenen voor deze procedure. Daarbij dient eiser deze gestelde schade enigszins aannemelijk te hebben gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser gestelde onrechtmatigheid niet het gevolg is van het onderhavige besluit waarbij aan het herzieningsverzoek van eiser tegemoet is gekomen en waarbij eiser alsnog huurtoeslag toegekend heeft gekregen. Eiser heeft daarom ook gelet hierop geen belang bij deze procedure. Dit betekent dat het beroep ook om deze reden niet-ontvankelijk is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1073)