ECLI:NL:RBMNE:2021:4977

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/2498
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van persoonsgebonden budget voor individuele begeleiding en dagbesteding onder de Wmo

In deze zaak gaat het om de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding en dagbesteding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiser, een 79-jarige man met psychische en fysieke problemen, heeft op 4 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een pgb. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, heeft na onderzoek een pgb toegekend voor vier uren individuele begeleiding en acht uren dagbesteding per week. Eiser was het niet eens met deze toekenning en heeft bezwaar gemaakt, waarbij hij een hogere aanvraag deed voor veertien uren individuele begeleiding en twaalf uren dagbesteding per week.

Na een heronderzoek heeft verweerder in juni 2020 een pgb toegekend voor zes uren individuele begeleiding en acht uren dagbesteding per week. Eiser heeft opnieuw bezwaar gemaakt, en in het bestreden besluit van 29 april 2021 is het bezwaar tegen de toekenning van individuele begeleiding gegrond verklaard, maar het bezwaar tegen de dagbesteding ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2021 behandeld. De rechtbank oordeelt dat de toekenning van het pgb voor individuele begeleiding zorgvuldig is vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aard en omvang van de benodigde ondersteuning voldoende zijn bepaald aan de hand van een doelstellingenlijst en een urenlijst die door de dochter van eiser zijn ingediend. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de individuele begeleiding voor taken 16 en 17 niet nodig is, omdat eiser door zijn psychische klachten nauwelijks leerbaar is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2498

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Diepenbroek).

Inleiding en procesverloop

Eiser is een man van 79 jaar oud. Hij heeft psychische en fysieke problemen en heeft hulp nodig bij verschillende activiteiten en het behalen van bepaalde doelen. Eiser heeft zich daarom op 4 februari 2019 gemeld bij verweerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Verweerder heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de situatie van eiser. Naar aanleiding van het onderzoek heeft verweerder in het onderzoeksverslag van 11 april 2019 geadviseerd tot het toekennen van een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding voor vier uren per week en dagbesteding voor de duur van acht uren per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Eiser is het daar niet mee eens en heeft op 26 april 2019 op grond van de Wmo een aanvraag gedaan voor een pgb ten behoeve van veertien uren individuele begeleiding en twaalf uren dagbesteding per week. Eiser heeft daarbij aangegeven dat hij met het pgb zijn dochter inhuurt als professioneel hulpverlener.
In het besluit van 13 juni 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiser op grond van Wmo een pgb toegekend voor de periode van 1 juni 2019 tot en met 31 mei 2020 ten behoeve van vier uren individuele begeleiding en acht uren aan dagbesteding per week. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij brief van 27 november 2019 heeft verweerder het besluit van 13 juni 2019 aanvullend gemotiveerd.
Op 30 april 2020 is verweerder een heronderzoek gestart in verband met de afloop van de indicatie voor de individuele begeleiding en dagbesteding op 31 mei 2020. In het kader van het heronderzoek heeft eiser, voor zover hier relevant, wederom verzocht om een pgb ten behoeve van veertien uren individuele begeleiding.
In het besluit van 12 juni 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiser op grond van de Wmo een pgb toegekend voor de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 mei 2022 ten behoeve van zes uren individuele begeleiding per week. In het besluit van diezelfde datum (het primaire besluit III) heeft verweerder voor dezelfde periode op grond van de Wmo een pgb toegekend ten behoeve van acht uren dagbesteding per week. Eiser heeft tegen deze beide besluiten bezwaar gemaakt.
In het besluit van 29 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder, met overneming van het advies van de Commissie bezwaarschriften van 8 maart 2021, vastgesteld dat het bezwaar tegen de primaire besluiten zich uitsluitend richt tegen het toegekende pgb voor zover dat betrekking heeft op de individuele begeleiding. Het bezwaar tegen het primaire besluit I is gegrond verklaard en herzien door een pgb ten behoeve van vijf uur individuele begeleiding per week toe te kennen. Het bezwaar tegen de primaire besluiten II en III is ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens eiser is tevens zijn dochter, [A] , verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat in beroep uitsluitend de toekenning van het pgb in geschil is voor zover dat betrekking heeft op de individuele begeleiding. Eiser heeft namelijk geen gronden aangevoerd tegen de toekenning van het pgb voor zover dat betrekking heeft op de dagbesteding.
2. Eiser heeft – samengevat – aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen individuele begeleiding nodig heeft geacht ten aanzien van twee taken. Verder heeft eiser aangevoerd dat de besluitvorming in bezwaar onzorgvuldig is geweest, omdat verweerder nadere informatie had moeten inwinnen voordat een beslissing op bezwaar werd genomen. Verweerder heeft daardoor volgens eiser een pgb toegekend ten behoeve van te weinig uren individuele begeleiding.
3. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond zo dat eiser een beroep doet op het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zoals dat staat in de uitspraak van 21 maart 2018. [1] In het stappenplan heeft de CRvB uiteengezet hoe verweerder een besluit op grond van de Wmo zorgvuldig moet voorbereiden. Het stappenplan houdt in dat wanneer bij verweerder melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, verweerder allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is (eerste stap). Vervolgens zal verweerder moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving (tweede stap). Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving (derde stap). Het onderzoek moet er vervolgens op gericht zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient verweerder een maatwerkvoorziening te verlenen (vierde stap). Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken (vijfde stap).
4. De rechtbank stelt vast dat over de eerste stap en de tweede stap geen discussie bestaat. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de aard en de omvang van de benodigde ondersteuning voldoende zorgvuldig is bepaald (de derde stap).
De aard van de benodigde ondersteuning
5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom individuele begeleiding niet nodig wordt geacht ten aanzien van taak 16 (het kunnen aangaan van sociale relaties) en taak 17 (het aanleren van vaardigheden bij het bedienen van apparaten).
6. De rechtbank overweegt als volgt. De dochter van eiser heeft per e-mail van 27 mei 2020 een doelstellingenlijst bij verweerder ingediend (de doelstellingenlijst). In de doelstellingenlijst wordt een overzicht gegeven van achttien verschillende taken die de individueel begeleider volgens eiser moet uitvoeren om hem passende ondersteuning te geven. Paramedisch adviseur [B] , werkzaam bij [adviesorganisatie] , heeft ten behoeve van het advies van 15 december 2020 (het paramedisch advies) beoordeeld in hoeverre de verschillende taken vallen onder het kader van individuele begeleiding. In het paramedisch advies wordt, voor zover hier relevant, geconcludeerd dat taken 1 tot en met 4, taken 9 tot en met 13 en taken 16 en 17 vallen onder het kader van individuele begeleiding. Verder wordt geconcludeerd dat taak 18 (het kunnen vinden van passende woonruimte) moet worden samengevoegd met taken 9 tot en met 13 (hulp bij financiën en administratie). Ten aanzien van de overige taken heeft de paramedisch adviseur geconcludeerd dat andere voorzieningen voorliggend zijn of dat die taken buiten de kaders van individuele begeleiding vallen.
7. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder de aard van de benodigde ondersteuning heeft kunnen bepalen aan de hand van de doelstellingenlijst, dat taak 18 moet worden samengevoegd met taken 9 tot en met 13 en dat taken 1 tot en met 4, taken 9 tot en met 13 en taken 16 en 17 vallen onder het kader van individuele begeleiding. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit geconcludeerd dat individuele begeleiding nodig is ten behoeve van taken 1 tot en met 4 en taken 9 tot en met 13. Het geschil beperkt zich tot de vraag of individuele begeleiding nodig is ten behoeve van taken 16 en 17.
8. In de doelstellingenlijst staat dat het doel van taak 16 is om te leren hoe het aangaan van sociale relaties het beste aangepakt kan worden. Taak 17 heeft volgens de doelstellingenlijst het doel om vaardigheden bij het bedienen van apparaten aan te leren. In het medisch advies van arts [C] , werkzaam bij [adviesorganisatie] , van 14 augustus 2020 (het medisch advies) staat echter dat eiser vanwege zijn psychische klachten nauwelijks leerbaar is. Het medisch advies is tot stand gekomen nadat de arts telefonisch heeft gesproken met de dochter van eiser op 7 mei 2020, tijdens een spreekuur op 3 augustus 2020 heeft gesproken met eiser en zijn dochter en nadat de arts kennis heeft genomen van het onderzoeksverslag van verweerder van 11 april 2019, het primaire besluit I en een overzicht van taken die de dochter van eiser voor eiser heeft verricht. De rechtbank oordeelt dat verweerder op basis van het medisch advies tot de conclusie heeft mogen komen dat de doelen die worden beoogd met taken 16 en 17 niet of nauwelijks realiseerbaar zijn omdat eiser door zijn psychische klachten nauwelijks leerbaar is. Verweerder heeft om die reden mogen beslissen om geen individuele begeleiding toe te kennen ten behoeve van taken 16 en 17. Anders dan eiser heeft gesteld, heeft verweerder het bestreden besluit ten aanzien van taken 16 en 17 dus voldoende gemotiveerd door te verwijzen naar het medisch advies. De beroepsgrond slaagt niet.
De omvang van de benodigde ondersteuning
9. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig is geweest door in bezwaar geen informatie bij eiser op te vragen over de omvang van de benodigde ondersteuning. Eiser heeft vier redenen genoemd waarom verweerder dat wel had moeten doen: verweerder heeft het aantal toegekende uren uitsluitend gebaseerd op de urenlijst die in 2019 is ingediend (de eerste reden), terwijl de behoefte aan individuele begeleiding is toegenomen door eisers verslechterde ziektebeeld (de tweede reden). Eiser heeft in dat verband in beroep door zijn dochter opgestelde dagverslagen ingediend waaruit volgens hem blijkt dat hij meer uren aan individuele begeleiding nodig heeft dan aan hem zijn toegekend. Volgens eiser had verweerder de dagverslagen moeten betrekken bij zijn beoordeling, omdat verweerder ook de door de dochter opgestelde doelstellingenlijst en urenlijst heeft betrokken. Verder heeft eiser erop gewezen dat hij niet werd bijgestaan door een advocaat waardoor hij niet wist dat hij bij verweerder had moeten melden dat hij meer begeleiding nodig had (de derde reden) en dat sinds de eerste aanvraag veel tijd is verstreken (de vierde reden).
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder de omvang van de benodigde ondersteuning zorgvuldig heeft bepaald. De rechtbank licht dat hierna toe aan de hand van de redenen die eiser naar voren heeft gebracht.
Het aantal toegekende uren is uitsluitend gebaseerd op de urenlijst uit 2019 (de eerste reden) terwijl de ondersteuningsbehoefte in de tussentijd is toegenomen (de tweede reden)
11. Verweerder heeft de omvang van de individuele begeleiding bepaald aan de hand van die urenlijst die door de dochter van eiser is opgesteld. De urenlijst komt inhoudelijk overeen met de doelstellingenlijst met als toevoeging dat bij elke taak staat weergegeven hoeveel uur en/of minuten aan individuele begeleiding nodig is voor een bepaalde taak. Uit de urenlijst volgt dat in totaal veertien uren aan individuele begeleiding nodig worden geacht voor de achttien taken. Verder volgt uit de urenlijst dat in totaal vier uren en 45 minuten aan individuele begeleiding nodig zijn ten behoeve van taken 1 tot en met 4 en taken 9 tot en met 13. Het is de rechtbank op basis van het dossier niet duidelijk geworden wanneer eiser de urenlijst heeft ingediend bij verweerder. Op de zitting heeft de dochter van eiser gesteld dat zij op advies van de toenmalige gemachtigde de urenlijst eind 2019 heeft ingediend in het kader van de bezwaarprocedure tegen het primaire besluit I. Dat heeft verweerder niet betwist. De rechtbank gaat daar dan ook van uit. Uit de toelichting van de dochter van eiser op de zitting is de rechtbank verder gebleken dat de urenlijst is ingediend met het doel om te specificeren aan welke taken de veertien uren aan individuele begeleiding moeten worden besteed.
12. De rechtbank stelt in dat verband vast dat eiser bij zijn (eerste) aanvraag van 26 april 2019 heeft verzocht om veertien uren individuele begeleiding. Eiser heeft in het kader van het heronderzoek in 2020 wederom verzocht om veertien uren individuele begeleiding. Dat blijkt onder meer uit de e-mail van de dochter van eiser van 27 mei 2020 waarin zij het volgende aan verweerder meedeelt: “Mocht u de 14 uren per week te hoog vinden dan kunt u dit schriftelijk afwijzen naar ons”. Verder wordt in het bezwaarschrift van eiser van 13 augustus 2020 herhaald dat eiser veertien uren aan individuele begeleiding nodig heeft.
13. Eiser heeft dus zowel in 2019 als in 2020 verzocht om veertien uren individuele begeleiding. Dat komt overeen met het aantal uren die staan in de urenlijst. De rechtbank acht het daarom niet onredelijk dat verweerder bij het vaststellen van de omvang van de benodigde ondersteuning heeft aangesloten bij de urenlijst. Eiser heeft in zijn bezwaargronden noch tijdens de hoorzitting op 29 oktober 2020 gesteld dat niet langer van de urenlijst kan worden uitgegaan. In haar email van 19 januari 2021 heeft de dochter van eiser voor het eerst gesteld dat eiser méér uren aan individuele begeleiding nodig heeft dan staat vermeld in de urenlijst, maar verweerder heeft aan dat standpunt geen gevolg hoeven geven. De dochter van eiser heeft aan dat standpunt namelijk ten grondslag gelegd dat de urenlijst slechts een grove schatting is geweest. Dat de urenlijst een grove schatting is, verhoudt zich echter niet met het feit dat het totaal van het aantal uren in de urenlijst overeenkomt met het aantal uren aan individuele begeleiding waar eiser telkens om heeft verzocht. Verder heeft eiser pas voor het eerst in beroep gesteld dat eiser vanwege een verslechterd ziektebeeld meer uren aan individuele begeleiding nodig heeft dan op de urenlijst staat vermeld. Daar heeft verweerder dus geen rekening mee kunnen houden bij het nemen van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit dus geen reden heeft gehad om aan te nemen dat het aantal uren in de urenlijst niet correct (meer) zou zijn. Verweerder heeft dus ook geen reden gehad om daarover navraag te doen bij eiser. Verweerder heeft de omvang van de benodigde zorg daarom mogen bepalen aan de hand van de urenlijst. De beroepsgrond slaagt niet.
14. De dagverslagen die eiser in beroep heeft ingediend leiden niet tot een ander oordeel. De rechtbank stelt vast dat eiser negen door zijn dochter opgestelde dagverslagen heeft ingediend die telkens gaan over individuele begeleiding op een enkele dag of bij een enkele activiteit in de periode van 14 juni 2019 tot en met 20 augustus 2020. Eiser heeft deze dagverslagen voor het eerst in beroep ingediend, zodat verweerder deze dagverslagen niet heeft kunnen betrekken bij het bestreden besluit. Het standpunt van eiser dat verweerder de dagverslagen had moeten betrekken bij zijn beoordeling omdat verweerder ook de doelstellingenlijst en urenlijst heeft betrokken, kan reeds daarom niet slagen. Verder heeft verweerder in zijn verweerschrift terecht aangevoerd dat de dagverslagen onvoldoende onderbouwen dat de toegekende uren aan individuele begeleiding te weinig zijn om eiser goed te kunnen begeleiden. De dagverslagen geven immers geen algemeen en volledig beeld van de werkzaamheden en urenbesteding over een langere periode, maar beschrijven telkens de begeleiding op een enkele dag of bij een enkele activiteit. Van een structurele overschrijding van het aantal toegekende uren per week blijkt hieruit niet. Evenmin blijkt uit de dagverslagen dat het ziektebeeld van eiser is verslechterd op grond waarvan meer individuele begeleiding nodig zou zijn dan door verweerder is geïndiceerd. Ten slotte heeft verweerder terecht aangevoerd dat uit de dagverslagen niet duidelijk wordt wat het nut en de noodzaak van alle genoemde werkzaamheden van de dochter van eiser zijn, zodat niet is onderbouwd dat die activiteiten bijdragen aan eisers maatschappelijk participatie en zodoende vallen onder de Wmo. De beroepsgrond slaagt niet.

Geen advocaat in bezwaar (de derde reden)

15. De rechtbank is het verder niet met eiser eens dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat eiser niet werd bijgestaan door een advocaat in bezwaar en dus niet wist dat hij informatie moest aanleveren over zijn verslechterde ziektebeeld. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit de stukken blijkt dat eiser tijdens de bezwaarfase is bijgestaan door een advocaat in de periode van 18 december 2019 tot en met 21 oktober 2020. De (huidige) gemachtigde van eiser heeft dat op de zitting erkend. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser in de brieven van 24 februari 2020 en 16 oktober 2020 door verweerder is uitgenodigd voor de hoorzittingen in bezwaar en erop is gewezen dat hij uiterlijk elf dagen voor de hoorzitting nieuwe stukken mocht inbrengen. Bovendien is aan eiser bij email van 5 januari 2021 de gelegenheid geboden om te reageren op het paramedisch advies en het daarop ingenomen standpunt van verweerder. De dochter van eiser heeft namens eiser van die gelegenheid gebruikt gemaakt met haar e-mail van 19 januari 2021, maar zij heeft geen informatie over een verslechterd ziektebeeld naar voren gebracht. De omstandigheid dat eiser ten tijde van de hoorzitting in bezwaar op 29 oktober 2020 inmiddels geen gemachtigde meer had, maakt het voorgaande niet anders. Het is niet verplicht om in een bestuursrechtelijke procedure bijgestaan te worden door een gemachtigde. Dat is een keuze van de belanghebbende. De gevolgen van de keuze om enige tijd niet door een gemachtigde te worden bijgestaan, kunnen niet worden afgewenteld op verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
Tijdsverloop (de vierde reden)
16. De rechtbank stelt vast, en dat is tussen partijen ook niet in geschil, dat er relatief veel tijd is verstreken tussen de aanvraag op 26 april 2019 en het nemen van het bestreden besluit op 29 april 2021. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat verweerder uitsluitend om die reden extra informatie had moet inwinnen om tot een zorgvuldig besluit te komen. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 13 reeds geoordeeld dat verweerder, ondanks het tijdsverloop, heeft mogen uitgaan van de urenlijst bij het bepalen van de omvang van de benodigde ondersteuning. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Conclusie
17. De conclusie is dat verweerder de aard en de omvang van de benodigde individuele begeleiding zorgvuldig heeft bepaald (de derde stap). Verder heeft verweerder door middel van het paramedisch advies onderzoek gedaan naar (het bestaan van andere mogelijkheden voor) het bieden van de benodigde ondersteuning (de vierde en vijfde stap). Verweerder heeft geconcludeerd dat uit de urenlijst volg dat eiser vier uren en 45 minuten aan individuele begeleiding nodig heeft ten behoeve van taken 1 tot en met 4 en taken 9 tot en met 13. Verweerder heeft het pgb daarop afgestemd door in het bestreden besluit een pgb toe te kennen ten behoeve van vijf uren aan individuele begeleiding voor de periode van 1 juni 2019 tot en met 31 mei 2020. Ten aanzien van de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 mei 2022 heeft verweerder de eerder toegekende zes uren in stand gelaten en eiser daarmee terecht voldoende gecompenseerd geacht.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Groen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 15 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, r.o. 4.4.2.