ECLI:NL:RBMNE:2021:4991

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 augustus 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
19/4359
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen weigering voortzetting uitkering zelfstandigen

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar dat een taxibedrijf exploiteert, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Dit besluit, genomen op 15 april 2019, weigerde de voortzetting van hun uitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, omdat het college van mening was dat het taxibedrijf niet levensvatbaar was. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde hun bezwaar op 2 september 2019 niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2021 behandeld, waarbij alleen eiser aanwezig was en verweerder niet.

De rechtbank heeft zich geconcentreerd op de vraag of het bezwaar van eisers tijdig was ingediend. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldt een termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift, die begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. Eisers stelden dat zij op 19 april 2019 al een bezwaarschrift hadden ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs hadden geleverd dat dit bezwaarschrift tijdig was verzonden. Het bezwaarschrift van 5 juni 2019 was in ieder geval te laat.

De rechtbank concludeerde dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Tijdens de zitting uitte eiser zijn onvrede over de gang van zaken en het contact met verweerder, maar de rechtbank benadrukte dat deze zaak zich niet leent voor een beoordeling van deze klachten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. M.E.C. Bakker, en werd openbaar uitgesproken op 16 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4359

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: J.D. Klasen).

Procesverloop

In het besluit van 15 april 2019 (primair besluit) heeft verweerder voortzetting van de uitkering van eisers op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 na 1 mei 2019 geweigerd, omdat volgens hem het taxibedrijf van eisers niet levensvatbaar is.
In het besluit van 2 september 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers te laat bezwaar hebben gemaakt.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

Verweerder heeft het bezwaar eisers van 5 juni 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank beoordeelt in deze procedure uitsluitend of dat terecht is.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8 van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Eisers stellen zich op het standpunt dat zij op tijd bezwaar hebben gemaakt. Het bezwaarschrift van 5 juni 2019 is namelijk niet het enige bezwaarschrift. Eisers hebben op 19 april 2019, dat is dus vlak nadat zij het primaire besluit van 15 april 2019 hebben ontvangen, al een inleidend bezwaarschrift per brief aan verweerder gestuurd. Deze brief is weliswaar niet aangetekend verstuurd, maar eisers hebben wel een bewijs geleverd dat zij op diezelfde datum andere stukken bij de post hebben bezorgd om aangetekend te versturen. Het bezwaarschrift zat daar volgens hen ook bij. Eisers betogen verder dat zij verschillende keren met [A] , een medewerker van Zelfstandigenloket Flevoland (ZLF), hebben gebeld waar zij het bezwaar konden heen sturen en of het bezwaar al ontvangen was. Zij hebben ter onderbouwing daarvan een uitdraai van de telefoongegevens van eiser bijgevoegd. Toen eisers van verweerder geen reactie ontvingen, hebben zij opnieuw op 5 juni 2019 een bezwaarschrift aan verweerder gestuurd.
Vaststaat dat het bezwaarschrift van 5 juni 2019 buiten de bezwaartermijn is ingediend. De rechtbank moet dus beoordelen of eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij al op 19 april 2019 een bezwaarschrift aan verweerder hebben toegestuurd. De rechtbank vindt dat zij daarin niet zijn geslaagd. Eisers hebben het bezwaarschrift, anders dan andere poststukken, niet aangetekend aan verweerder toegestuurd. Het is daarom niet vast te stellen dat zij, zoals zij zeggen, het bezwaarschrift dat is gedateerd op 18 april 2019 op 19 april 2019 ter post hebben aangeboden. Verweerder stelt dat hij het bezwaarschrift niet heeft ontvangen. Eisers hebben verschillende keren telefonisch contact gehad met een medewerker van het ZLF, maar het staat niet vast dat die telefoongesprekken ook specifiek over dit bezwaar gingen. De rechtbank heeft uit de gedingstukken en uit wat eiser op zitting heeft toegelicht opgemaakt dat er tussen eisers en verweerder veel speelt en daarom kan zij niet met zekerheid zeggen dat het contact dat er kennelijk is geweest moet zijn gegaan over dit concrete bezwaarschrift. Omdat dus niet met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat eisers tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit, heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Tijdens de zitting heeft eiser verteld dat de afgelopen jaren voor hem en zijn familie zwaar zijn geweest en dat er veel onvrede leeft over de manier waarop het contact met verweerder is verlopen. Aan de kant van eisers is sprake van oud zeer en zij willen graag eerherstel en erkenning voor dingen die verkeerd zijn gelopen. Daar gaat deze zaak niet over en de rechtbank kan daar ook niets aan doen. Zij ziet echter wel mogelijkheden voor eisers om met verweerder in gesprek te gaan. Het is in dat licht bezien spijtig dat verweerder niet bij de zitting aanwezig was. Dat neemt niet weg dat partijen alsnog met elkaar om de tafel zouden kunnen gaan zitten om te kijken of zij de kou uit de lucht kunnen halen, zodat zij – als dat nodig is - met elkaar verder kunnen.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2021.
De griffier is verhinderd te tekenen
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.