ECLI:NL:RBMNE:2021:5075

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 20/2049-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitspraak op bezwaar inzake wegingsfactor bij gebruikersheffing

In deze zaak heeft ING Bank N.V. (hierna: opposante) verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 september 2020, waarin haar beroep ongegrond werd verklaard. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BGHU) van 20 april 2020. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de BGHU terecht een wegingsfactor van 0,25 had toegepast. Opposante betwistte dit en stelde dat een wegingsfactor van 0,5 van toepassing moest zijn, verwijzend naar een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 november 2018.

Tijdens de zitting op 21 april 2021 heeft de rechtbank de argumenten van opposante en de BGHU gehoord. De rechtbank oordeelde dat in de eerdere uitspraak niet voldoende was ingegaan op de argumenten van opposante, waardoor het verzet gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vervolgens de uitspraak van 11 september 2020 vernietigd en geoordeeld dat de wegingsfactor van 0,5 van toepassing is. Dit is in lijn met de uitgangspunten die zijn geformuleerd in de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

De rechtbank heeft de BGHU veroordeeld tot betaling van de proceskosten in de verzet- en beroepszaak, en heeft bepaald dat het griffierecht aan opposante moet worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op 3 mei 2021. Tegen de uitspraak over het beroep kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2049-V
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2021 op het verzet en op het beroep van

ING Bank N.V., te Amsterdam, opposante,

(gemachtigde: G. Gieben).
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht,
verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van 20 april 2020 van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: BGHU).
In de uitspraak van 11 september 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2021. Namens opposante is haar gemachtigde verschenen. De BGHU is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 11 september 2020 het beroep ongegrond verklaard, omdat de BGHU terecht een wegingsfactor 0,25 heeft toegepast.
Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 11 september 2020 niet juist was.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 11 september 2020 niet juist omdat volgens de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 november 2018 [1] een wegingsfactor 0,5 toegepast moet worden. Daarnaast kleeft er een motiveringsgebrek aan de uitspraak van 11 september 2020 omdat de rechtbank niet is ingegaan op datgeen opposante heeft aangevoerd, maar enkel op datgeen de BGHU heeft aangevoerd.
4. De rechtbank is het eens met opposante. Er is niet ingegaan op dat wat opposante heeft aangevoerd. Het verzet is dus gegrond en de uitspraak van 11 september 2020 vervalt (artikel 8:55, lid 9, van de Awb).
5. De rechtbank oordeelt dat er geen nader onderzoek nodig is, maar dat er ook direct uitspraak kan worden gedaan over het beroep (artikel 8:55, lid 10, Awb).
6. Opposante heeft in beroep gezegd dat de wegingsfactor van 0,25 onjuist is en onderbouwd dit met de eerder genoemde uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, waarin onder rechtsoverweging 4.6.4.3 onder e de specifieke situatie waar het in deze zaak om gaat wordt benoemd.
7. De BGHU heeft hierover gezegd dat hij een wegingsfactor van 0,25 van toepassing vindt en verwijst hiervoor naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van
15 augustus 2008 [2] en het daarin beschreven uitgangspunt dat de wegingsfactor altijd dient te worden bepaald met inachtneming van de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting voor de rechtsbijstandverlener. Daarnaast ziet de BGHU zich gesteund in dit standpunt in de toelichting van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
8. De rechtbank is van oordeel dat wegingsfactor 0,5 van toepassing is. In de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch worden algemene uitgangspunten geformuleerd voor de bepaling van de factor wegens het gewicht van de zaak, zoals bedoeld in onderdeel C1 van de Bijlage bij het Bpb. Onder rechtsoverweging 4.6.4.3 onder e staat dat indien het (hoger) beroep een gebruikersheffing betreft en de aanslag wordt vernietigd omdat de belanghebbende geen gebruiker is in beginsel wegingsfactor 0,5 wordt gehanteerd
.Deze situatie is hier aan de orde. De rechtbank ziet in de omstandigheden van dit geval geen aanleiding om af te wijken van het algemene uitgangspunt en dus een andere wegingsfactor dan 0,5 toe te passen. Het in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam geformuleerde uitgangspunt en de toelichting bij Bpb is hiermee niet in tegenspraak. Integendeel, dit in deze uitspraak opgenomen uitgangspunt en de toelichting bij het Bpb heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch meegenomen bij het bepalen van de wegingsfactoren. Het beroep is dus gegrond. De bestreden uitspraak dient te worden vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding in bezwaar betreft. De rechtbank zal op dit punt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien en de proceskosten voor de bezwaarprocedure vaststellen op € 132,50 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265,- en een wegingsfactor 0,5).
9. Omdat opposante gelijk krijgt met haar verzet en haar beroep moet de BGHU haar proceskosten in de verzetzaak en het beroep betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat opposante een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een verzetschrift en een beroepschrift in te dienen en voor het verschijnen ter zitting. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 534,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 0,5, 0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 0,5 en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 0,5).
10. Omdat het beroep gegrond is moet de BGHU het griffierecht aan opposante terugbetalen.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 20 april 2020 voor zover dit ziet op de proceskosten in bezwaar;
- bepaalt dat de BGHU aan opposante een bedrag van € 132,50 voor de in bezwaar gemaakte proceskosten vergoedt;
- veroordeelt de BGHU tot betaling van € 534,- aan proceskosten in de verzetszaak en de beroepszaak. De BGHU moet dit bedrag betalen aan opposante.
- bepaalt dat de BGHU het griffierecht dat opposante heeft betaald moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen de uitspraak over het verzet kunt u niet in hoger beroep. Tegen de uitspraak over het beroep kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden. U kunt daar ook om een voorlopige voorziening vragen. De datum van verzending ziet u op de stempel die hierboven staat.