ECLI:NL:RBMNE:2021:5112

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/1311
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres] te [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] vastgestelde waarde van € 167.000,- voor het belastingjaar 2018, die was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2017. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 19 februari 2021. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning een tussenwoning is met een oppervlakte van ongeveer 113 m2 en dat de woning in aanbouw was in 1917. De rechtbank overweegt dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de waarde van een woning in aanbouw op basis van de vervangingswaarde moet worden bepaald. Eiser stelde dat de waarde nihil moest zijn, maar verweerder heeft met een overzicht waarde in aanbouw aangetoond dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de woning op de toestandsdatum 1 januari 2018 voor 60% gereed was en dat de gehanteerde uitgangspunten voor de waardebepaling juist waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van eiser ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1311

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder.

Procesverloop

In de beschikking van 31 maart 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2018 vastgesteld op € 167.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2017 en de toestandsdatum 1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 19 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een overzicht waarde in aanbouw ingediend.
Partijen hebben er schriftelijk mee ingestemd om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 18 oktober 2021.

Overwegingen

1.De woning is een tussenwoning met berging/schuur en parkeerplaats die in 1917 in aanbouw was. De woning heeft een oppervlakte van ongeveer 113 m2 en ligt op een kavel van 106 m2.
2.De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Op grond van artikel 17, vierde lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een woning in aanbouw bepaald op de vervangingswaarde. Op grond van artikel 18, derde lid, letter b, wordt die waarde bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld (de toestandsdatum).
3.Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk nihil. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde en heeft om die te onderbouwen een overzicht waarde in aanbouw overgelegd.
4.Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
5.De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het overzicht waarde in aanbouw aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Verweerder is ervan uitgegaan dat de woning op de toestandsdatum 1 januari 2018 voor 60% gereed was. Gezien de oplevering van de woning op 14 juni 2018 acht de rechtbank dit aannemelijk. Eiser heeft het percentage ook niet bestreden. Voor de waarde van de grond heeft verweerder aangesloten bij de aankoopprijs van de grond. Voor de opstal heeft hij de gemiddelde bouwkosten per m2 gebruikt. Die berekening leidt in het overzicht waarde in aanbouw tot een hogere waarde, namelijk € 237.000,-. De rechtbank acht de gehanteerde uitgangspunten aannemelijk.
6.Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
7.Eiser voert aan dat de woning op 1 januari 2018 nog niet gereed/bewoonbaar was en dat de waarde daarom nihil moet zijn. De opvatting van eiser komt echter niet overeen met het bepaalde in de Wet WOZ. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 2.
8.Daarnaast voert eiser aan dat verweerder ervan uit is gegaan dat de gebruiksoppervlakte van de woning 126 m2 bedraagt, terwijl dit 113 m2 moet zijn. Dit is gebleken bij de waardevaststelling over latere jaren en is door verweerder erkend. De rechtbank overweegt dat in de door verweerder overgelegde berekening de geschatte stichtingskosten van de opstal zijn berekend op € 143.623,-. De bouwkosten per m2 bedragen € 1.271,-. € 143.623,- gedeeld door € 1.271,- is 113. Daaruit leidt de rechtbank af dat verweerder in beroep is uitgegaan van de juiste oppervlakte van de woning. De vermelde 125 m2 heeft naar de rechtbank aanneemt, betrekking op de voorbeeldwoning. Dat verweerder bij de waardevaststelling van een te grote oppervlakte is uitgegaan heeft naar het oordeel van de rechtbank niet geleid tot een te hoge WOZ-waarde.
9.Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.M.J.H. Muijlaert, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat