In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van de woning aan [adres] te [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] vastgestelde waarde van € 167.000,- voor het belastingjaar 2018, die was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2017. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 19 februari 2021. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning een tussenwoning is met een oppervlakte van ongeveer 113 m2 en dat de woning in aanbouw was in 1917. De rechtbank overweegt dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de waarde van een woning in aanbouw op basis van de vervangingswaarde moet worden bepaald. Eiser stelde dat de waarde nihil moest zijn, maar verweerder heeft met een overzicht waarde in aanbouw aangetoond dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de woning op de toestandsdatum 1 januari 2018 voor 60% gereed was en dat de gehanteerde uitgangspunten voor de waardebepaling juist waren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van eiser ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.