In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan over drie naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiser zijn opgelegd. De naheffingsaanslagen, elk ter hoogte van € 64,50, zijn opgelegd omdat eiser op verschillende data en tijdstippen geparkeerd stond op gefiscaliseerde parkeerplaatsen zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen, maar de heffingsambtenaar verklaarde deze bezwaren ongegrond in de uitspraken op bezwaar van 14 januari 2021.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op de betreffende data en tijdstippen inderdaad geparkeerd stond zonder te betalen. Eiser voerde aan dat zijn werkgever over digitale parkeervergunningen beschikte, maar de rechtbank oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de gebruiker is om het juiste kenteken tijdig te registreren. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, aangezien het kenteken van eiser niet was gekoppeld aan een van de vergunningen van zijn werkgever.
Eiser betoogde verder dat het onrechtvaardig was om drie bekeuringen voor hetzelfde feit te ontvangen. De rechtbank verduidelijkte echter dat de naheffingsaanslagen betrekking hadden op drie afzonderlijke parkeeracties op verschillende data en locaties, waardoor de heffingsambtenaar rechtmatig drie naheffingsaanslagen kon opleggen. Tot slot werd opgemerkt dat de termijn voor het doen van uitspraak op het bezwaarschrift niet was overschreden, waardoor de beroepen ongegrond werden verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.