In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een Wajong-uitkering. Eiser had eerder, op 15 maart 2016, een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat hij arbeidsvermogen had. Na een aantal jaren heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend op 17 december 2019, maar het Uwv weigerde terug te komen op de eerdere afwijzing, omdat er geen nieuwe informatie was ingediend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 4 maart 2021 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om het Uwv te verzoeken om een nadere motivering van de verzekeringsarts. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet voldoende had gemotiveerd waarom eiser geen recht had op de Wajong-uitkering, met name met betrekking tot de Amberregeling, die van toepassing kan zijn bij verslechtering van de gezondheidstoestand. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek vernietigd moest worden, maar dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand konden blijven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet onzorgvuldig had gehandeld door eiser niet persoonlijk te onderzoeken, omdat de ingediende medische informatie niet voldoende was om een verslechtering van de gezondheid aan te tonen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiser is in de proceskosten vergoed, en het griffierecht wordt aan hem terugbetaald.