ECLI:NL:RBMNE:2021:5219

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
21/2563
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor taxichauffeur op basis van strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aanvroeg om als taxichauffeur te kunnen werken, en de Minister voor Rechtsbescherming, die de aanvraag had afgewezen. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister, dat was gebaseerd op een eerdere veroordeling van eiser tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor medeplegen van schuldwitwassen. Eiser betwistte dat hij niet voldeed aan het objectieve criterium voor de afgifte van de VOG en stelde dat de beoordeling van het risico voor de samenleving niet correct was uitgevoerd.

De rechtbank oordeelde dat de Minister zich op het standpunt had kunnen stellen dat de strafbare feiten van eiser, indien herhaald in de functie van taxichauffeur, een risico vormden voor de veiligheid van passagiers. De rechtbank benadrukte dat er een relatie bestaat tussen het feit en de functie, en dat de veiligheid van passagiers in het geding is wanneer een taxichauffeur geld vervoert dat verkregen is door middel van witwassen. De rechtbank concludeerde dat de Minister terecht het subjectieve criterium zwaarder had laten wegen dan het belang van eiser bij afgifte van de VOG, gezien de recente detentie van eiser en de ernst van het vergrijp.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de resocialisatie van eiser ook in een andere functie kan plaatsvinden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.L. Baar),
en

De Minister voor Rechtsbescherming, de Algemeen Directeur Justis, verweerder

(gemachtigde: mr. K.W. Hau).

Procesverloop

In het besluit van 18 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) afgewezen.
In het besluit van 6 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2021 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft op 4 januari 2021 een aanvraag ingediend om afgifte van een VOG om als taxichauffeur werkzaam te kunnen zijn. Hij heeft een chauffeurskaart nodig voor zijn werkzaamheden bij [bedrijf] Verweerder heeft de aanvraag afgewezen.
Bestreden besluit van verweerder
2. Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag van eiser de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Beleidsregels). Daarnaast heeft verweerder het specifieke screeningsprofiel taxibranche; chauffeurskaart toegepast.
Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) binnen de terugkijktermijn het volgende relevante justitiële gegeven ten aanzien van eiser is geregistreerd:
- de veroordeling tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor het medeplegen van schuldwiswassen, gepleegd op 5 augustus 2020, artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Volgens verweerder vormt dit strafbare feit, indien herhaald, een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Daarmee is voldaan aan het objectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Beleidsregels.
Ook is verweerder van mening dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de risico’s zoals die door middel van het objectieve criterium zijn vastgesteld, zwaarder dienen te wegen dan het belang dat eiser heeft bij afgifte van de VOG. Daarmee is ook voldaan aan het subjectieve criterium.
Gronden eiser
3. Eiser betwist dat wordt voldaan wordt aan het objectieve criterium.
Tijdens de zitting bleek dat eisers zijn grond dat strafbare feiten die niet specifiek zijn genoemd in het risicogebied taxibranche; chauffeurskaart niet bij de beoordeling betrokken kunnen worden, niet langer handhaaft. Eiser vindt wel dat het risico dat bij het objectieve criterium beoordeeld wordt, ingekleurd moet worden door de relevante omstandigheden. Het onderscheid tussen een opzet- en een schulddelict is daarbij van belang. Bij een schulddelict speelt geen opzet, zodat onvoldoende duidelijk is waaruit de verhoogde kans bestaat dat passagiers in de taxi in aanraking komen met criminele activiteiten. Bij eiser staat het delict ook los van de werkzaamheden in de taxibranche.
Eiser betwist dat verweerder een juiste invulling heeft gegeven aan het subjectieve criterium. Er is één relevante veroordeling met een volgens eiser laag recidiverisico, omdat het om schuldwitwassen gaat. Afgezet tegen eisers belang dient de beoordeling van het subjectieve criterium in eisers voordeel uit te vallen. Eiser kan met deze baan zijn leven na detentie weer op de rit krijgen. Het algemeen belang wordt hier ook mee gediend, door het voorkomen van recidive en het stimuleren van resocialisatie. Eiser is veroordeeld voor een schulddelict waarbij het niet gaat om het willens en wetens zich begeven in de criminaliteit. Eisers belang dient te prevaleren boven het algemene belang van beperking van het risico voor de samenleving.
Oordeel rechtbank
Het objectieve criterium
5. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat schuldwitwassen, indien herhaald in de beoogde functie van taxichauffeur, een risico vormt voor het welzijn en de veiligheid van de personen die aan eiser in de taxi zijn toevertrouwd. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een relatie tussen het feit en de functie. De veiligheid en het welzijn van passagiers is in het geding als een taxichauffeur geld vervoert dat verkregen is door middel van witwassen. Hierdoor bestaat een verhoogde kans dat passagiers in aanraking komen met criminaliteit. Overigens is eiser bij arrest van 30 juni 2021 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor medeplegen van witwassen. Hierdoor is niet langer sprake van een veroordeling voor een schulddelict, maar voor een opzet delict.
Het subjectieve criterium
6. Verweerder heeft bij de beoordeling van het subjectieve criterium groter gewicht toegekend aan het risico voor de samenleving dan aan het belang van eiser bij afgifte van een VOG. Verweerder heeft deze afweging kunnen maken. Hierbij is van belang dat de periode sinds eiser weer uit detentie is relatief kort is en dat daarom nog niet geconcludeerd kan worden dat hij geen gevaar vormt voor de samenleving. Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat het niet om een licht vergrijp gaat en dat eiser een straf van 12 maanden gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen.
6.1
Met het betoog dat de afgifte van een VOG ook positief werkt voor het algemeen belang, gaat eiser eraan voorbij dat de afgifte van een VOG hem wordt geweigerd omdat zijn gedrag gezien wordt als een gevaar voor het vervullen van de functie van taxichauffeur waarvoor de VOG is aangevraagd. De resocialisatie van eiser kan bovendien ook in een andere baan plaatsvinden.
6.2
In de verwijzing van eiser naar een artikel in NJB 2021/1715 over het “Kritisch zelfonderzoek naar de bestuursrechtspraak inzake de Verklaring Omtrent Gedrag” ziet de rechtbank geen aanleiding om in de situatie van eiser te komen tot een andere conclusie.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 11 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.