ECLI:NL:RBMNE:2021:5231

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 20/3985
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

Op 28 oktober 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. A.A. Wubs. Verzoekster had op 12 december 2019 verzocht om herziening van haar recht op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2013 en 2014. Aangezien de Belastingdienst niet tijdig op dit verzoek had gereageerd, heeft verzoekster op 15 juli 2020 beroep ingesteld. De Belastingdienst heeft op 14 oktober 2020 alsnog een besluit genomen, waar verzoekster ook beroep tegen heeft ingesteld.

In de besluiten van 20 april 2021 en 26 juli 2021 heeft de Belastingdienst aangegeven terug te komen op het eerdere besluit van 14 oktober 2020 en is tegemoetgekomen aan het verzoek van verzoekster. Verzoekster heeft hierop haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten in zowel de beroeps- als de bezwaarprocedure.

De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst geen bezwaar heeft gemaakt tegen de proceskostenvergoeding in de beroepsprocedure, en heeft dit verzoek toegewezen. Echter, voor de bezwaarprocedure was er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, omdat er geen bezwaarprocedure had plaatsgevonden. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 748,- en de Belastingdienst veroordeeld in deze kosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder(gemachtigde: mr. A.A. Wubs).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft op 21 oktober 2021 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft op 12 december 2019 verzocht om herziening van haar recht op
kinderopvangtoeslag voor de jaren 2013 en 2014. Verzoekster heeft vervolgens op 15 juli 2020 bij de rechtbank beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen op dit verzoek. Verweerder heeft daarna op 14 oktober 2020 alsnog beslist op het verzoek van verzoekster, waarna het beroep van verzoekster eveneens betrekking had op dit besluit.
2. In de besluiten van 20 april 2021 en 26 juli 2021 heeft verweerder medegedeeld dat hij terugkomt op het besluit van 14 oktober 2020 en is tegemoet gekomen aan het verzoek van verzoekster. Naar aanleiding hiervan heeft zij het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten in beroep en bezwaar.
3. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
4. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
5. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster en heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten in de beroepsprocedure te betalen. Dit deel van het verzoek wordt dus toegewezen.
6. De rechtbank overweegt verder dat verzoekster ook heeft verzocht om een proceskostenvergoeding van de bezwaarprocedure, maar dat uit het dossier niet blijkt dat er een bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden. Er bestaat daarom geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding voor het indienen van een bezwaarschrift.
7. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten in de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-), met een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.