ECLI:NL:RBMNE:2021:5257

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
21/3154
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende omgevingsvergunning en handhaving

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker had het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren verzocht om handhavend op te treden tegen de bouw van een woning, omdat deze volgens hem in strijd was met de verleende omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning was op 17 november 2020 verleend aan de vergunninghouder voor het bouwen van een woning op een specifiek perceel. Verzoeker stelde dat er op 5 cm van de erfgrens werd gebouwd, wat niet in overeenstemming was met de vergunning.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit was gebaseerd op het feit dat verzoeker geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het college om de omgevingsvergunning te verlenen. Daarnaast was er geen formele connexiteit, omdat er geen besluit was waartegen verzoeker bezwaar had gemaakt. De voorzieningenrechter benadrukte dat voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening, er eerst een besluit van het bestuursorgaan moest zijn waartegen bezwaar kon worden gemaakt.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een lopende bezwaarprocedure en dat het verzoek om voorlopige voorziening niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3154

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , woonplaats [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren, verweerder.

[vergunninghouder] , woonplaats [woonplaats] , neemt als vergunninghouder aan de zaak deel.

Inleiding

Het college heeft bij besluit van 17 november 2020 aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [adres] te [plaats] .
Bij uitspraak van 3 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter een beroep tegen deze omgevingsvergunning ongegrond verklaard en een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen [1] . Verzoeker is op de hoogte van die uitspraak.
De werkzaamheden voor het bouwen van de woning zijn inmiddels gestart. Volgens verzoeker wordt er op 5 cm uit de erfgrens gebouwd, wat in strijd is met de verleende omgevingsvergunning.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter in zijn brief van 30 juli 2021 verzocht om de gemeente Laren te verplichten handhavend op te treden zodat de bouw wordt stilgelegd. Verzoeker heeft een kopie van zijn brief van 10 juli 2021 aan het college meegezonden, waarin hij het college verzoekt om handhavend op te treden tegen de bouw van de woning.
In de brief van 4 augustus 2021 heeft de griffier een aantal vragen aan verzoeker gesteld.
Verzoeker heeft hierop in zijn brief van 11 augustus 2021 gereageerd.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting omdat het verzoek kennelijk-niet ontvankelijk is. De voorzieningenrechter zal hierna uitleggen waarom zij dat vindt.
Het verzoek om voorlopige voorziening voldoet niet aan de eisen
2. De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit beroep is ingesteld dan wel,
voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Dat staat in artikel 8:81 van de Awb.
3. Uit artikel 8:81 van de Awb volgt dat een verzoek om een voorlopige voorziening moet
voldoen aan een aantal eisen. Vóórdat een verzoek om voorlopige voorziening kan worden ingediend, moet namelijk tegen een besluit bezwaar worden gemaakt bij het bestuursorgaan of beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter (de formele connexiteit). Daarnaast moet wat een verzoeker met zijn verzoek wil bereiken ook betrekking hebben op de inhoud van het besluit (de materiële connexiteit).
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek niet voldoet aan de eisen die
artikel 8:81 van de Awb stelt. In dit geval is er namelijk geen besluit waartegen verzoeker bezwaar heeft gemaakt. Weliswaar heeft het college bij zijn besluit van 17 november 2020 een omgevingsvergunning verleend, maar tegen dat besluit heeft verzoeker geen bezwaar gemaakt. Bovendien ziet het verzoek ook niet op de inhoud van dat dat besluit. Wat verzoeker wil bereiken, is het stilleggen van de bouw omdat er volgens hem wordt gebouwd in afwijking van de omgevingsvergunning. Wil verzoeker dit kunnen voorleggen aan de voorzieningenrechter dan moet het college eerst een besluit nemen op het verzoek om handhavend optreden. Tegen een afwijzend besluit kan verzoeker, indien hij dat wenst, bezwaar maken en eventueel een verzoek om voorlopige voorziening indienen. In het geval het college niet of niet tijdig een besluit neemt op het verzoek om handhavend op te treden, kan verzoeker ook gebruik maken van rechtsbescherming. Bij bijvoorbeeld het Juridisch Loket kan verzoeker gratis juridisch advies inwinnen over de mogelijkheden.
5. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat geen sprake is van een besluit en ook
niet van een lopende bezwaarprocedure. Alleen als dat wel het geval is, kan iemand een verzoek om voorlopige voorziening doen. Het verzoek om voorlopige voorziening is daarom kennelijk niet-ontvankelijk en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is uitgesproken op 31 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
verhinderd te tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zaaknummers UTR 21/1401 en UTR21/1457