ECLI:NL:RBMNE:2021:5367

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
UTR 21_2798
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na Eerstejaars ZW-beoordeling en de beoordeling van medische en arbeidskundige rapporten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiser. Eiser, die in het verleden als schoonmaker werkte, had zich op 31 juli 2019 ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten en ontving vanaf 2 augustus 2019 een ZW-uitkering. De beëindiging van de uitkering per 10 november 2020 volgde na een Eerstejaars ZW-beoordeling, waarbij de medische situatie van eiser op 28 september 2020 werd vastgesteld. De rechtbank moest beoordelen of deze beëindiging terecht was, waarbij de nadruk lag op de zorgvuldigheid van de medische rapporten en de arbeidskundige beoordeling.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de medische situatie van eiser correct hadden beoordeeld en dat de rapporten voldeden aan de vereisten van zorgvuldigheid, consistentie en begrijpelijkheid. Eiser had aangevoerd dat zijn beperkingen waren onderschat, vooral met betrekking tot de psychische gevolgen van zijn hartinfarct. Echter, de rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende medische onderbouwing had geleverd om deze claim te staven. De rechtbank benadrukte dat de persoonlijke gevoelens van eiser zonder medische onderbouwing niet voldoende waren om de beslissing van de verzekeringsarts te weerleggen.

De arbeidsdeskundige had drie functies voor eiser geduid op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 september 2020, en de rechtbank vond dat deze functies in overeenstemming waren met de vastgestelde beperkingen. Aangezien eiser met deze functies meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, was de rechtbank van oordeel dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder geen proceskosten of griffierecht aan eiser hoefde te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2798

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

13 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.H. van Marwijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

Eiser heeft in het verleden gewerkt als schoonmaker voor ongeveer 5,47 uur per week. Op 31 juli 2019 heeft hij zich vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten. Op 1 augustus 2019 is eiser ziek uit dienst gegaan. Verweerder heeft aan eiser vanaf 2 augustus 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Verweerder heeft voor de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling beoordeeld hoe de medische situatie van eiser is op de datum 28 september 2020, waarna de belastbaarheid van eiser is vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 september 2020. Vervolgens zijn op basis van een arbeidskundig onderzoek drie voorbeeldfuncties geduid die eiser zou kunnen verrichten. Volgens verweerder kan eiser in die functies meer dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
In het primaire besluit van 9 oktober 2020 heeft verweerder daarom beslist dat de
ZW-uitkering van eiser met ingang van 10 november 2020 stopt.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2021 op een Skype-zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
De medische beoordeling
2. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder de ZW-uitkering van eiser op 10 november 2020 terecht heeft stopgezet. Hiervoor heeft de rechtbank bekeken of verweerder de regels uit de wet goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat verweerder dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen, namelijk: de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken met medische stukken dat de rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Bij de rechtbank werken immers geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
3. Eiser voert aan de verzekeringsartsen zijn beperkingen hebben onderschat, omdat geen rekening is gehouden met onder andere de psychisch component van zijn hartinfarct. Na het plaatsen van de stent heeft eiser zijn vertrouwen niet herwonnen en is hij bang om inspanningen te verrichten. Eiser zal zijn cardioloog vragen om een medische verklaring over te leggen. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat dit uiteindelijk niet is gelukt.
4. De rechtbank is van oordeel dat de medische beoordeling voldoet aan de drie onder punt 2 genoemde voorwaarden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en daarbij kennis genomen van alle in het dossier aanwezige medische stukken van de behandeld sector. In het rapport van 21 april 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beschreven dat bij eiser sprake is van een cardiovasculair belaste man en van een niet-insuline afhankelijke suikerziekte met een te hoge bloedsuikerwaarde. Hij gebruikt daarvoor medicatie. Eiser is daarnaast bekend met een hartinfarct waarvoor een stent is geplaatst waarvoor hij cardiale medicatie gebruikt. Rond de datum in geding kwam eiser bij de cardioloog op controle en toen bleek hij klachtenvrij te zijn. Wat betreft de gestelde psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat eiser in het verleden oorspronkelijk is uitgevallen vanwege onder ander depressieve klachten. Eiser was daarvoor onder behandeling bij een psycholoog, maar hij heeft de huisarts al langere tijd niet meer heeft bezocht voor zijn depressieve klachten. Uit de aanwezige stukken blijkt dat eiser zich voor het laatst in 2015 heeft gemeld bij Noagg voor zijn depressieve klachten. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Eiser heeft niet met medische informatie onderbouwd dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen. Dat eiser zich zieker voelt, is niet genoeg om bij de rechtbank gelijk te krijgen. De beroepsgrond slaagt niet.
De arbeidskundige beoordeling
5. De arbeidsdeskundige heeft drie functies voor eiser geduid op grond van de FML van 28 september 2020. Eiser heeft tegen de arbeidskundige beoordeling geen specifieke beroepsgrond aangevoerd, anders dan dat hij de geduide functies om medische redenen niet kan verrichten. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiser zoals opgenomen in de FML van 28 september 2020 juist zijn. De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 29 april 2021 bij alle drie de functies voldoende heeft gemotiveerd waarom die in overeenstemming zijn met de beperkingen van eiser uit de FML. Uit het rapport van 21 augustus 2020 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat eiser met deze functies 93,70% van zijn maatmaninkomen per uur kan verdienen. Omdat dit meer is dan 65%, heeft eiser geen recht meer op een ZW-uitkering.

Conclusie

6. De rechtbank concludeert dat verweerder de ZW-uitkering van eiser terecht met ingang van 10 november 2020 heeft stopgezet. Eiser krijgt dus geen gelijk in deze beroepszaak. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Verweerder hoeft de proceskosten die eiser heeft gemaakt en het griffierecht dat hij heeft betaald, dan ook niet aan hem te vergoeden.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021 door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.