ECLI:NL:RBMNE:2021:5367
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na Eerstejaars ZW-beoordeling en de beoordeling van medische en arbeidskundige rapporten
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiser. Eiser, die in het verleden als schoonmaker werkte, had zich op 31 juli 2019 ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten en ontving vanaf 2 augustus 2019 een ZW-uitkering. De beëindiging van de uitkering per 10 november 2020 volgde na een Eerstejaars ZW-beoordeling, waarbij de medische situatie van eiser op 28 september 2020 werd vastgesteld. De rechtbank moest beoordelen of deze beëindiging terecht was, waarbij de nadruk lag op de zorgvuldigheid van de medische rapporten en de arbeidskundige beoordeling.
De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de medische situatie van eiser correct hadden beoordeeld en dat de rapporten voldeden aan de vereisten van zorgvuldigheid, consistentie en begrijpelijkheid. Eiser had aangevoerd dat zijn beperkingen waren onderschat, vooral met betrekking tot de psychische gevolgen van zijn hartinfarct. Echter, de rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende medische onderbouwing had geleverd om deze claim te staven. De rechtbank benadrukte dat de persoonlijke gevoelens van eiser zonder medische onderbouwing niet voldoende waren om de beslissing van de verzekeringsarts te weerleggen.
De arbeidsdeskundige had drie functies voor eiser geduid op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 september 2020, en de rechtbank vond dat deze functies in overeenstemming waren met de vastgestelde beperkingen. Aangezien eiser met deze functies meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, was de rechtbank van oordeel dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder geen proceskosten of griffierecht aan eiser hoefde te vergoeden.