ECLI:NL:RBMNE:2021:5400

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
20/2561
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. van Es-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan eiser, die zich ziek had gemeld en geen recht meer had op een ZW-uitkering. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat hem met ingang van 27 januari 2020 geen recht op uitkering toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, ondanks zijn medische klachten, niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij meer arbeidsongeschikt is dan door het UWV is vastgesteld. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV als voldoende zorgvuldig en begrijpelijk beoordeeld. Eiser had een onafhankelijke beoordeling door een verzekeringsarts ingeschakeld, maar de rechtbank oordeelde dat de conclusies van het UWV niet onjuist waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige zijn geselecteerd, geschikt zijn voor eiser en dat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige rapportages en de rol van medische deskundigen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Yoshikawa),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Randstad Groep Nederland, gemachtigde [A].

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 27 januari 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 2 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen. Eiser heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever toe te zenden.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu eiser geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de werkgever te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam als boekhouder, gedurende 39,15 uur per week. Op 4 januari 2016 heeft eiser zich ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet (WW). Vanaf dat moment is aan hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) had eiser met ingang van 8 april 2017 geen recht meer op een ZW-uitkering. Op 29 januari 2018 heeft eiser zich wederom ziekgemeld. Na een wachttijd van 104 weken heeft eiser op 17 oktober 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Waar gaat de zaak over?
3. Eiser vindt dat hij als gevolg van zijn medische aandoeningen meer beperkt is ten aanzien van arbeid dan waar de artsen van verweerder van zijn uitgegaan. Volgens eiser heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld en zijn de conclusies, gebaseerd op de medische en arbeidskundige onderzoeken onjuist. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Verweerder is het oneens met de conclusies van de door eiser ingeschakelde verzekeringsarts en arbeidsdeskundige en handhaaft zijn conclusie dat eiser minder dan 35% (29,92%) arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op zijn eigen medische en arbeidskundige rapportages.
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
5. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van het dossier en de beschikbare medische informatie van de behandelaars. Op 16 juni 2020 heeft er telefonisch een medisch onderzoek plaats gevonden. In beroep is op 10 mei 2021 gereageerd op de medische gronden van eiser. De rechtbank vindt dat deze medische rapportages van verweerder voldoende begrijpelijk zijn en geen tegenstrijdigheden bevatten. Hiermee zijn deze rapportages voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en kan zij de basis vormen voor de beslissing van verweerder. Hierna zal de rechtbank ingaan op de inhoudelijke argumenten die eiser in beroep heeft aangevoerd.
De medische beoordeling
6. De verzekeringsarts, die eiser heeft ingeschakeld, acht eiser meer beperkt dan nu is aangenomen. Er is een energetische beperking aan de orde op grond van een lichamelijke aandoening in combinatie met psychische problematiek en pijnklachten gerelateerd aan de aandoeningen. Deze verzekeringsarts acht eiser boven op de reeds aangenomen beperkingen beperkt voor diverse punten in de rubrieken I Persoonlijk functioneren, III Aanpassing aan fysieke omgevingseisen, IV Dynamisch handelen, V Statische houdingen, en VI Werktijden. Eiser kan maximaal 4-5 uur aaneengesloten werken, na een langere tijd rust en eventueel nog een uurtje mogelijk, met een maximum van 20-25 uur per week.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van verweerder geeft in zijn rapportage van
22 juni 2020 aan dat hij het gedeeltelijk eens is met de verzekeringsarts van eiser. Dit betreft met name de werktijden en inspannings-gerelateerde activiteiten in het algemeen, de psychische problematiek met name ten aanzien van het persoonlijk functioneren, de lichamelijke klachten ten aanzien van de expositie aan koude, en andere lichamelijke klachten ten aanzien van aanpassing aan werkomstandigheden.
Deze arts volgt niet het standpunt dat eiser meer beperkt is betreffende het verlaagde energetisch vermogen als gevolg van de lichamelijke en psychische klachten en pijnklachten. De medische informatie van de behandelend specialist en de huisarts geven daarvoor geen onderbouwing, omdat de inspanningstesten pleiten voor milde afwijkingen. De enige leefregel die de specialist van eiser heeft geadviseerd, is het stoppen met roken. Daarnaast is fysiotherapie geadviseerd. De medische gegevens geven de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om meer psychische beperkingen aan te nemen. Alsmede dusdanige ernstige pijnklachten waardoor aannemelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op het energetisch vermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep constateert dat in de rapportage van de verzekeringsarts van eiser wordt geconcludeerd dat de door eiser gepresenteerde belemmeringen het gevolg van ziekte zijn en dat die belemmeringen consistent zijn weergegeven. In het kader van MAOC mist de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter de logische samenhang met de door de specialist objectief gemeten en aangegeven (mate van) stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep past vervolgens de beperkingen ten aanzien van arbeid voor eiser aan in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 19 juni 2020, die geldt per 7 januari 2020. Daarin worden aanvullende beperkingen aangenomen in de rubrieken I, III, IV, V en VI. Eiser wordt daarbij in staat geacht om 8 uur per dag, 40 uur per week te werken, waarbij werken in de nacht wordt beperkt.
8. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen, omdat de beschikbare medische informatie over de lichamelijke aandoening waarvoor eiser onder specialistische behandeling staat dit ondersteunen. Uit onderzoek van de huisarts in 2020 bleek dat er geen aanwijzingen zijn voor psychische achteruitgang bij eiser. Van eiser heeft de rechtbank geen medische informatie aangetroffen, waaruit kan worden afgeleid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van onjuiste of onvolledige informatie is uit gegaan.
9. De conclusie is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van eiser, zoals neergelegd in de FML van 19 juni 2020, niet heeft onderschat. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals eiser subsidiair heeft verzocht.
De arbeidskundige beoordeling
10. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens een aantal voorbeeld functies geselecteerd op basis van de FML, zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verdiencapaciteit is gebaseerd op de functies: SBC-code 315133 Administratief medewerker (document scannen), SBC-code 272043 productiemedewerker textiel, geen kleding en SBC-code 111190 Inpakker (handmatig). Daarmee is de mate van arbeidsongeschiktheid 29,92%. In een aparte toelichting heeft de arbeidsdeskundige gemotiveerd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser.
11. Eiser heeft in beroep geen arbeidskundige gronden aangevoerd. Eiser vindt dat hij de genoemde voorbeeldfuncties niet kan verrichten, omdat hij medisch meer beperkt is. De rechtbank constateert dat de door eiser in bezwaar geraadpleegde arbeidsdeskundige zich heeft uitgelaten over voorbeeldfuncties die thans niet meer ten grondslag worden gelegd aan de schatting.
12. De rechtbank oordeelt dat de voorbeeldfuncties, zoals hiervoor genoemd onder 10. geschikt zijn te achten voor eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zijn beoordeling en conclusies inzichtelijk en toereikend gemotiveerd.
Conclusie
13. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser met ingang van 27 januari 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.