ECLI:NL:RBMNE:2021:5404

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
21/2623
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in de gemeente Gooise Meren. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 355.000,- voor het belastingjaar 2021, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2020. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld in een beschikking van 28 februari 2021 en het bezwaar van eiser was ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 27 mei 2021. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 september 2021, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder ook door een gemachtigde werd bijgestaan. De rechtbank heeft de WOZ-waarde beoordeeld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij verweerder een taxatiematrix heeft overgelegd met vergelijkbare woningen. De rechtbank oordeelde dat de waarde van € 355.000,- niet te hoog was vastgesteld en dat eiser voldoende gelegenheid had gehad om zich over het verweerschrift uit te laten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schending van de procespositie van eiser was, ondanks zijn argumenten over onvoldoende voorbereidingstijd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden, waaronder de stelling dat de inhoud van de woning niet correct was berekend en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar niet vernietigd, maar heeft verweerder wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,- en het griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren, verweerder

(gemachtigde: M. el Bouziri).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2021 heeft verweerder op grond van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats] (de woning) voor belastingjaar 2021 vastgesteld op € 355.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 27 mei 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend met taxatiematrix.
Het beroep is op de zitting van 22 september 2021 via Skype behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A].

Overwegingen

1. In geschil is de WOZ-waarde van de woning. De woning is een in 1962 gebouwde appartement met een berging/schuur. De woning heeft een gebruikersoppervlakte van 325 m3.
2. Verweerder handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 355.000,-. Eiser staat een lagere waarde voor van € 291.000,-.
Verweerschrift te laat ingediend?
3. Voordat de rechtbank over gaat tot inhoudelijk behandeling ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er gevolgen verbonden moeten worden aan het tijdstip waarop het verweerschrift is ingediend. Ter zitting heeft eiser aangevoerd onvoldoende voorbereidingstijd te hebben gehad en daarom geschaad te zijn in zijn procespositie. Eiser stelt dat de stukken door de rechtbank geweigerd moeten worden.
4. Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dienen de op de zaak betrekking hebbende stukken en het verweerschrift binnen vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift aan het bestuursorgaan te worden ingediend. De rechtbank heeft deze termijn echter op grond van het tweede lid van artikel 8:42 verlengd en verweerder de gelegenheid gegeven om uiterlijk 11 dagen voor de zitting een verweerschrift in te dienen. Het verweerschrift is dus tijdig ingediend. Daarbij is ook de in artikel 8:58 van de Awb gestelde termijn in acht genomen. Nu het verder gaat om een niet-complexe woz-zaak, heeft eiser genoeg tijd gehad om van het verweerschrift kennis te nemen en daarover een standpunt in te nemen.
Het inhoudelijke beoordelingskader
5. Verweerder moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog heeft vastgesteld. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Dit volgt uit de artikelen 17 en 18 van de Wet WOZ, de Uitvoeringsregeling en de rechtspraak in WOZ-zaken.
6. Om de waarde te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning is vergeleken met de volgende vier, in [woonplaats] gelegen, referentiewoningen: [straat] [huisnummer 1], [huisnummer 2], [huisnummer 3] en [huisnummer 4].
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat € 355.000,- als waarde van de woning niet te hoog is. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Daarmee maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft uitstraling, ligging en gebruiksoppervlakte. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoning inzichtelijk gemaakt.
8. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Afnemende meerwaarde
9. Eiser voert aan dat er geen rekening is gehouden met de afnemende meerwaarde per m3. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om zeer vergelijkbare woningen, die ook wat betreft inhoud niet zodanig van elkaar afwijken dat een correctie nodig is. De beroepsgrond slaagt niet.
Inhoud niet juist berekend
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de inhoud van de woning niet op een juiste manier is berekend. Eiser heeft zijn stelling namelijk niet nader onderbouwd. De rechtbank twijfelt daarom niet aan de juistheid van de inhoud. De beroepsgrond slaagt niet.
Verschillen
11. Eiser voert aan dat er geen rekening is gehouden met de verschillen tussen het onderhavige object en de referentieobjecten en dat het correctiepercentage van 5% te weinig is. Dat de [straat] [huisnummer 1] moderner is, is onvoldoende onderbouwd volgens eiser. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat er een correctie is toegepast omdat de voorzieningen in het jaar 1985 zijn vervangen; de correctie van 5% ligt in lijn met de bouwkosten. Verder is het onderhoud van de woningen vergelijkbaar want dit wordt geregeld door de VvE. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Motiveringsgebrek
12. Eiser voert aan dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd, aangezien hetgeen besproken is tijdens de hoorzitting niet is opgenomen en niet in de uitspraak op bezwaar is heroverwogen. Nu deze algemeen gestelde beroepsgrond niet nader gemotiveerd is door eiser ziet de rechtbank niet dat sprake is van een onvoldoende gemotiveerde uitspraak op bezwaar. De beroepsgrond slaagt niet.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
13. Eiser voert aan dat er geen taxatieverslag, taxatiematrix en grondstaffel zijn overgelegd. De rechtbank stelt voorop dat de woning een appartement betreft en dat verweerder hieraan dan ook geen grondwaarde heeft toegekend. Aan de waardering ligt dus geen grondstaffel ten grondslag.
14. Uit de stukken blijkt niet dat het taxatieverslag is overgelegd aan eiser. Ten aanzien van de taxatiematrix gaat de rechtbank er van uit dat eiser het heeft over de KOUDV- en liggingsfactoren. De rechtbank is van oordeel dat de KOUDV- en liggingsfactoren behoren tot de gegevens die op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ op verzoek moeten worden verstrekt. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat niet heeft gedaan.
15. In de uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2021 [1] heeft de rechtbank uitvoerig uiteengezet welke consequenties hieraan verbonden moeten worden. Uit de uitspraak volgt dat van eiser mag worden verwacht dat wordt verzocht om de op de zaak betrekking hebbende stukken in de bezwaarfase en tijdens de hoorzitting. Nu bij de stukken geen bezwaarschrift en geen verslag van de hoorzitting is gevoegd kan de rechtbank dit niet controleren. Daarom gaat de rechtbank er van uit dat er wel is verzocht om de op de zaak betrekking hebbende stukken. Dit betekent dat er sprake is van schending van artikel 7:4 van de Awb en artikel 40 Wet WOZ waardoor er bij eiser in de bezwaarfase een informatieachterstand is ontstaan. In de beroepsfase zijn deze gegevens wel verstrekt waardoor de informatieachterstand is hersteld.
Conclusie
16. De rechtbank ziet in het hiervoor vastgestelde gebrek geen reden om de uitspraak op bezwaar te vernietigen, omdat hiervoor ook is vastgesteld dat verweerder de waarde niet te hoog heeft vastgesteld en niet is gebleken dat eiser door dit gebrek in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft immers in beroep alsnog kennis kunnen van de KOUDV- en liggingsfactoren en deze kunnen betwisten. In navolging van de uitspraak betekent dit dat het geconstateerde gebrek kan worden gepasseerd met artikel 6:22 van de Awb. Wel moet het gebrek ertoe leiden dat eiser recht heeft op vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten en het griffierecht. De proceskosten van eiser stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienden van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,-). Voor een veroordeling van de in bezwaar gemaakte proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskoten tot een bedrag van € 1.068,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 3 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2890.