ECLI:NL:RBMNE:2021:5410

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/1337
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid bestuursrechter bij verzoek om schadevergoeding wegens te late uitbetaling verhuiskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiser had een verzoek om schadevergoeding ingediend, omdat hij meende schade te hebben geleden door de late uitbetaling van een verhuiskostenvergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om schadevergoeding niet kan worden behandeld door de bestuursrechter, omdat de schade niet voortvloeit uit een onrechtmatig besluit of een andere in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde schadeoorzaak. Eiser had eerder een aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding ingediend, die door verweerder was goedgekeurd, maar de betaling was vertraagd. Eiser stelde dat hij hierdoor extra kosten had moeten maken en dat zijn gezondheid eronder had geleden. De rechtbank oordeelde dat de bestuursrechter onbevoegd was om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding en dat de burgerlijke rechter hiervoor bevoegd was. Daarnaast werd het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de termijn van twee jaar niet was overschreden. De rechtbank heeft het griffierecht terugbetaald en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1337

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Toxopeus en G.M. Endlich).

Procesverloop

Verweerder heeft in zijn besluit van 12 september 2019 (primaire besluit) het verzoek van eiser om schadevergoeding van € 2.500,- afgewezen.
Verweerder heeft in het besluit van 25 februari 2020 (bestreden besluit) het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft op 13 maart 2018 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning bij verweerder een aanvraag ingediend voor een verhuiskostenvergoeding. Verweerder heeft bij besluit van 7 mei 2018 de verhuiskostenvergoeding toegekend. De betaling van de verhuiskostenvergoeding van € 2.000,- vond plaats op 17 april 2018. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen het besluit van 7 mei 2018. De verhuiskostenvergoeding was volgens eiser niet toereikend en hij stelt schade te hebben geleden door de late uitbetaling van de verhuiskostenvergoeding door verweerder. Verweerder heeft in een besluit van 11 september 2018 een aanvullende verhuiskostenvergoeding toegekend van € 2.917,32 voor de inrichting van eisers nieuwe woning. Eiser heeft vervolgens zijn bezwaar ingetrokken, maar heeft het verzoek om schadevergoeding gehandhaafd. Verweerder heeft bij besluit van 12 september 2019 het verzoek van eiser om schadevergoeding afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar ingediend.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De bezwaarschriftencommissie heeft in het advies verwezen naar artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig overheidshandelen. Gelet op artikel 7:1 van de Awb geldt dit ook voor bezwaar. Ten onrechte is onder het besluit van verweerder van 12 september 2019 een bezwaarclausule vermeld.
Het beroep van eiser
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit van verweerder en voert aan dat verweerder een onjuiste rechtsmiddelenverwijzing in zijn besluit heeft vermeld. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij materiële en immateriële schade heeft geleden, doordat verweerder zowel de verhuiskosten als de inrichtingskosten niet tijdig aan eiser heeft betaald. Verweerder heeft het eerste bedrag aan verhuiskostenvergoeding overgemaakt op 19 april 2020 op een oud rekeningnummer van eiser. Door de late betaling van de verhuiskostenvergoeding heeft eiser op het laatste moment extra kosten moeten maken en heeft hij zijn oude meubels moeten achterlaten wegens gebrek aan bijstand van een verhuisbedrijf. De tweede verhuiskostenvergoeding voor de kosten van de inrichting van de woning zijn ook laat door verweerder betaald. Hierdoor heeft eiser in een kale, ongezonde woning moeten verblijven. Eisers gezondheid is als gevolg hiervan drastisch achteruit gegaan. Eiser begroot zijn schade op meer dan € 20.000,-. Eiser vordert een schadevergoeding van € 2.500,-.
Oordeel rechtbank
4. Op grond van artikel 8:4, eerste lid aanhef en onder f, van de Awb in samenhang gelezen met artikel 7:1 van de Awb is het zuiver schadebesluit uitgesloten van bezwaar en beroep. Op grond van de Awb kan eiser daarom geen bezwaar maken tegen het primaire besluit. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder in zoverre.
5. In de artikelen 8:88 tot en met 8:95 van de Awb (Titel 8.4) is een regeling opgenomen voor een zelfstandige verzoekschriftprocedure bij de bestuursrechter.
De rechtbank merkt het beroepschrift van eiser aan als een verzoek om schadevergoeding dat is ingediend op grond van artikel 8:90 van de Awb.
6. De bestuursrechter is op grond van artikel 8:88 van de Awb bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
7. De bestuursrechter is alleen bevoegd om een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die is veroorzaakt door een van de hiervoor in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, vermelde oorzaken. De rechtbank stelt vast dat niet is gesteld dat er sprake is geweest van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit. Ook is niet gesteld dat sprake is van schade als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding. De schade die eiser stelt te hebben geleden is volgens hem het gevolg van de te late uitbetaling van de toegekende verhuiskostenvergoeding. Dit betreft schade als gevolg van een feitelijke handeling, niet zijnde een voorbereidingshandeling. Dit is geen schadeoorzaak als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Eiser heeft in beroep geen onrechtmatig besluit of een andere in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb vermelde schadeoorzaak aangewezen ten gevolge waarvan hij stelt schade te hebben geleden. De rechtbank kan daarom geen kennis nemen van het verzoek om schadevergoeding De burgerlijke rechter is bevoegd om te beslissen over dit verzoek om schadevergoeding.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
8. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat niet binnen de redelijke termijn op zijn verzoek om schadevergoeding is beslist. Met het oog hierop heeft hij verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door verweerder.
De rechtbank wijst dit verzoek af. Volgens vaste jurisprudentie geldt voor een uitspraak in eerste aanleg dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In dit geval is de termijn aangevangen met het ontvangen van het beroepschrift, aangemerkt als verzoekschrift, door de rechtbank op 1 april 2020. Tot aan de datum van deze uitspraak is de termijn van twee jaren niet overschreden.
Conclusies
10. De rechtbank is van oordeel dat de bestuursrechter onbevoegd is om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding wegens een gestelde te late betaling van verhuiskosten.
11. Omdat de bestuursrechter onbevoegd is, zal het door verzoekers betaalde griffierecht worden terugbetaald. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding wegens de gestelde te late uitbetaling van toegekende verhuiskostenvergoeding;
- wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 11 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.