Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
[ex-werkgever], te [vestigingsplaats] , de ex-werkgever, vertegenwoordigd door [A] .
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft eiser, een senior productmanager, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over zijn arbeidsongeschiktheidspercentage. Eiser was sinds februari 2016 arbeidsongeschikt en ontving een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Na een verslechtering van zijn gezondheid in april 2019, heeft hij een herbeoordeling aangevraagd. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage per 12 november 2019 op 78,72% blijft, wat door eiser werd betwist. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een Skype-zitting op 29 april 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die aanleiding geven om aan de beoordeling te twijfelen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn beperkingen niet correct zijn vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen de klachten van eiser adequaat hebben beoordeeld en dat de vastgestelde beperkingen juist zijn. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries op 3 november 2021.