ECLI:NL:RBMNE:2021:5419

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/3827
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage in het kader van de WIA

In deze zaak heeft eiser, een senior productmanager, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over zijn arbeidsongeschiktheidspercentage. Eiser was sinds februari 2016 arbeidsongeschikt en ontving een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Na een verslechtering van zijn gezondheid in april 2019, heeft hij een herbeoordeling aangevraagd. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage per 12 november 2019 op 78,72% blijft, wat door eiser werd betwist. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een Skype-zitting op 29 april 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die aanleiding geven om aan de beoordeling te twijfelen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn beperkingen niet correct zijn vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen de klachten van eiser adequaat hebben beoordeeld en dat de vastgestelde beperkingen juist zijn. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries op 3 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3827

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: K. Loef),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Zaagsma).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[ex-werkgever], te [vestigingsplaats] , de ex-werkgever, vertegenwoordigd door [A] .

Inleiding

1. Eiser werkte als senior productmanager voor 39,77 uur per week bij de ex-werkgever. Op 4 februari 2016 is hij met klachten uitgevallen voor zijn werk. Na afloop van de wachttijd is aan eiser per 1 februari 2018 een loongerelateerde uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid bedroeg 76,51%.
2. Begin mei 2019 heeft eiser bij verweerder gemeld dat zijn gezondheid per 23 april 2019 is verslechterd. Vervolgens heeft hij ook op 9 september 2019 een verzoek tot herbeoordeling ingediend en is op 12 november 2019 nogmaals een verslechtering van zijn gezondheid per 3 oktober 2019 bij verweerder gemeld.
3. Eind 2019 vond een herbeoordeling plaats op basis van een medisch onderzoek op 27 november 2019 en een arbeidskundig onderzoek op 11 december 2019. De uitkomst daarvan is dat de arbeidsongeschiktheid van eiser per 23 april 2019 ongewijzigd is. Wel is per 12 november 2019 sprake van een toename van de beperkingen en wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 78,72%. Dit wordt per voorgenomen beslissing van 12 december 2019 aan eiser kenbaar gemaakt. Eiser is het daar niet mee eens en heeft bezwaren ingediend. Hij stelt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep P.M. Cramer heeft onderzocht of de voorgenomen beslissing juist is. Uit zijn rapport van 8 oktober 2020 blijkt dat hij geen reden ziet om het medisch oordeel zoals dat blijkt uit het rapport van arts A.K.S. van Wijngaarden (onder supervisie van verzekeringsarts M. Molenaar) van 27 november 2019 aan te passen of meer beperkingen aan te nemen. Het arbeidsongeschiktheidspercentage blijft gehandhaafd op 78,72%.
5. Met de beslissing van 13 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het besluit van 19 november 2019 gegrond verklaard, maar de beslissing van 19 november 2019 volgens de voorgenomen beslissing van 12 december 2019 herzien. De arbeidsongeschiktheid van eiser wijzigt per 12 november 2019 in 78,72%. De loongerelateerde WIA-uitkering wijzigt per 1 januari 2020 in een WIA-vervolguitkering, in de klasse 65-80%.
6. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
7. Het beroep is op 29 april 2021 op een Skype-zitting behandeld. Eiser was daarbij aanwezig en is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de ex-werkgever heeft [A] deelgenomen.
8. Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en heeft verweerder op 30 juni 2021 ontbrekende stukken toegezonden. Vervolgens heeft eiser hierop gereageerd bij brief van 30 juli 2021. Verweerder heeft zijn reactie hierop gegeven bij brief van 24 augustus 2021. Vervolgens zijn partijen in de gelegenheid gesteld aan te geven of zij behoefte hebben aan een nadere zitting. Daarop is geen reactie gekomen, zodat de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
9. Eiser heeft geen schriftelijke toestemming gegeven om medische informatie te verstrekken aan de ex-werkgever. De ex-werkgever heeft daarom geen volledige inzage gehad in het dossier. De rechtbank vermijdt daarom voor zoveel mogelijk het vermelden van medische gegevens in de uitspraak om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden. Ter zitting heeft eiser wel toestemming gegeven aan de heer [A] om bij de hele mondelinge behandeling aanwezig te zijn.

Het geschil

10. Eiser voert aan dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. Hij vindt dat hij meer beperkt is dan door deze verzekeringsartsen is aangenomen. Hij stelt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig zijn beoordeeld en juist zijn vastgesteld. Verweerder ziet geen (nieuwe) medische gegevens die aanleiding zijn voor een ander standpunt.

De beoordeling door de rechtbank

12. Bij haar beoordeling van de zaak stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn.
De medische rapporten die de basis vormen voor verweerders besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de hierboven genoemde voorwaarden voldoen. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Eiser kan ook aanvoeren dat dat de medische beoordeling niet juist is. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zelf zijn medische situatie ervaart op basis van zijn klachten, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Zorgvuldigheid van de beoordeling
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en de beschikbare medische informatie bij de beoordeling betrokken. Er heeft op 21 september 2020 een spreekuurcontact plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 oktober 2020 eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Het is de rechtbank niet gebleken dat informatie is gemist of onjuist is beoordeeld. Dat betekent dat het rapport aan de drie voorwaarden voldoet en dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. Verweerder mocht zich op dit rapport baseren.
Medisch oordeel
14. De rechtbank ziet in beroep geen aanleiding om te twijfelen aan het medisch oordeel. Zij legt hierna uit waarom.
14.1.
Eiser heeft zijn standpunt dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen en dat een ruimere urenbeperking is aangewezen, onderbouwd met een verwijzing naar de informatie die in bezwaar al is beoordeeld, waaronder het rapport van maart 2020 van de medisch deskundige [B] . Eiser voert aan dat sprake is van een ernstige onbalans in zijn energiehuishouding, waardoor hij niet 4 á 5 uur per dag en 20 á 25 uur per week belastbaar is. Hij meent dat de vermoeidheidsklachten die hij ervaart, als gevolg van eerder doorgemaakte medische aandoeningen, zijn onderschat. Ook meent hij dat sprake andere ernstige medische afwijkingen die de vermoeidheidklachten van eiser verklaren. Eiser verwijst naar de door de cardioloog in 2017 vastgestelde medische aandoening. Volgens de medisch deskundige [B] is eiser niet meer dan 3 uur per dag belastbaar en bestaat slechts een geringe kans op verbetering of herstel.
14.2.
Hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep Cramers met het rapport van 3 december 2020 gereageerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat wat eiser in beroep nog aanvoert in bezwaar allemaal is besproken in het rapport van Cramers van 8 oktober 2020 en dat geen nieuwe medische aspecten aanbod komen die tot een andere beoordeling kunnen leiden. De rechtbank kan dit volgen en zal dat hierna toelichten.
14.3.
Uit het rapport van 8 oktober 2020 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van eiser heeft onderkend. Tijdens het gesprek met eiser zijn diverse klachten en de vermoeidheid besproken. Ook is aan bod gekomen hoe eiser zelf zijn situatie ervaart en de constatering van deze verzekeringsarts dat eiser moeite heeft met de aanpassing aan zijn gezondheidssituatie die steeds verder achteruit gaat. Eiser verwacht niet dat er nog veel verbetering in zijn situatie zal komen, nu na 4,5 jaar zijn gezondheid nog niet beter is geworden.
14.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitgelegd waarom eiser niet voldoet aan de uitzonderingssituaties zoals bedoeld in het Schattingsbesluit. Volgens deze arts is eiser niet volledig arbeidsongeschikt. Alleen als sprake is van ‘geen Benutbare Mogelijkheden’ kan volledige arbeidsongeschiktheid worden aangenomen. Volledig arbeidsongeschikt is degene die in een ziekenhuis of een instelling is opgenomen, of degene die bedlegerig is, of degene die in het dagelijks leven afhankelijk is van de zorg van anderen, of degene die onvermogend is tot persoonlijk en sociaal functioneren. Van dit laatste wordt alleen uitgegaan als iemand aantoonbaar disfunctioneert op het terrein van zelfverzorging; samenlevingsverband en sociale contacten buiten het gezin. Ook bespreekt hij dat de functionele mogelijkheden lijst op de juiste wijze is ingevuld door verzekeringsarts Van Wijngaarden. De door eiser bij van Wijngaarden aangegeven toename van beperkingen zijn vertaald in de functiemogelijkhedenlijst van 27 november 2019 in meer beperkingen in de rubrieken 1 en 2 en in verband met de armklachten in de rubrieken 3 en 4.
14.5.
Uit het rapport van 8 oktober 2020 blijkt ook dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aansluit bij de eerdere beoordelingen van de primaire verzekeringsarts en de beoordeling einde wachttijd ten aanzien van de duurbelastbaarheid. Daarbij is geoordeeld dat eiser in staat wordt geacht om ongeveer 4 á 5 uur per dag en 20 á 25 uur per week te werken. Deze urenbeperking is aangenomen op preventieve gronden, vanwege de door eiser ervaren energetische belemmeringen. De urenbeperking is daarbij tijdelijk omdat verwacht wordt dat met een toename van het ziekte-inzicht en het ontbreken van een duidelijke medische ziekteoorzaak, nog een verbetering in de situatie van eiser is te verwachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeldt in zijn rapport van 8 oktober 2020 dat geen nieuwe objectieve medische klachten zijn gebleken die aanleiding geven om af te wijken van dit oordeel. Uit de informatie en het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat door de verzekeringsartsen is onderkend dat er bij eiser veel klachten zijn vooral vermoeidheidsklachten. Het is echter niet duidelijk wat de oorzaak van de klachten is.
14.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt op dat bij eiser uitgebreide onderzoeken hebben plaatsgevonden van diverse specialisten. Daaruit zijn geen ernstige afwijkingen gevonden, althans geen afwijkingen die de huidige klachten van eiser kunnen verklaren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat uit de informatie van een specialist volgt dat de ernst van de vermoeidheidsklachten niet passen bij de in het in het verleden doorgemaakte medische aandoening. Verder stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep vast dat eiser, na een medische aandoening in 2009, nog een aantal jaren gewoon heeft gewerkt. Daarbij is er geen sprake van een ernstige vorm van deze medische aandoening. Wel is vastgesteld dat eiser psychische klachten heeft, waarbij de urenbeperking passend is geacht door de primaire verzekeringsarts.
14.7.
De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen in de beoordeling (medische) informatie hebben gemist of onjuist hebben uitgelegd. In beroep heeft eiser verwezen naar dezelfde medische gegevens en heeft hij geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de rechtbank aanleiding geven om aan deze beoordeling te twijfelen.
14.8.
Dat eiser het niet eens is met de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. Eiser heeft geen nieuwe medische gegevens ingebracht.
14.9.
De rechtbank is van oordeel dat wat eiser en diens medisch adviseur hebben aangevoerd geen aanleiding geeft om aan te nemen dat bij eiser onvoldoende beperkingen als gevolg van vermoeidheid en een energetische disbalans zijn aangenomen of dat er aanleiding is voor een verdergaande urenbeperking. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundig oordeel
15. Tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft eiser het volgende naar voren gebracht. De functie in SBC-code 111180 is ongeschikt, omdat sprake is van storingen, onderbrekingen, veelvuldige deadlines en/of productiepieken en werk waarin een hoog handelingstempo is vereist. De functies in SBC-code 553020 is ongeschikt, omdat er door werken in een kantoortuin sprake is van overprikkeling. De functie in SBC-code 315100 is ongeschikt, omdat er in deze functie sprake is van klantencontact. Eiser is beperkt geacht voor intensief klantencontact. De functie in SBC-code 111010 is ongeschikt, omdat er wordt gewerkt in een grote fabriekshal. Er is sprake van overprikkeling. Daarnaast is sprake van veelvuldige deadlines en productiepieken en een hoog handelingstempo.
16. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 11 december 2019 een motivering gegeven waarom deze functies passend worden geacht. Daarbij is ook overleg met de verzekeringsarts geweest, die akkoord is met deze functies. In beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (nogmaals) gemotiveerd waarom deze functies binnen de voor eiser geldende beperkingen vallen. Voor alle geduide functies geldt dat sprake is van voorspelbare werkzaamheden. Dit houdt in dat de duur van de werkmethoden, activiteiten en de inhoud van elke taak afzonderlijk overzichtelijk moet zijn. Dit betekent dat eiser is aangewezen op routinematige werkzaamheden waarbij zowel de taken als de processen veelal vastliggen. In alle functies is daarvan sprake. De door eiser gestelde overschrijdingen doen zich dan ook niet voor. Er is geen sprake van een hoog handelingstempo bij de functie met SBC-code 111180. Daarom is er geen signalering op dit punt. De punten 1.9.5 en 1.9.6 worden niet automatisch vergeleken in CBBS. Als hier een beperking is aangegeven door de verzekeringsarts, is er altijd een signalering. Verder is eiser niet beperkt voor het werken in een kantoortuin of in een grote fabriekshal. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met de gegeven uitleg inzichtelijk gemotiveerd dat de functies eisers belastbaarheid niet overschrijden.
17. Aangezien eiser 78,72% arbeidsongeschikt is en dus niet volledig arbeidsongeschikt is, komt de rechtbank niet toe aan het bespreken van de beroepsgrond dat de arbeidsongeschiktheid duurzaam zou zijn.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtpsraak.nl.
griffier rechter
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.