ECLI:NL:RBMNE:2021:5477

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
8954519 LC EXPL 21-6 BmR/842
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over verschuldigde huur en nutskosten van een restaurant over de periode 2010-2015

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiseres] B.V., en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], over de verschuldigde huur en nutskosten van een restaurant dat door de gedaagden werd gehuurd. De periode waarover de huur en nutskosten zijn verschuldigd, loopt van 2010 tot en met 2015. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden een totaalbedrag van € 224.264,41 aan huurpenningen en € 121.465,94 aan nuts- en servicekosten verschuldigd zijn. De kantonrechter heeft artikel 6:43 BW toegepast om de toerekening van aan verhuurder gecedeerde huurinkomsten te bepalen. De kantonrechter heeft ook de hoogte van de verschuldigdheid van de nuts- en servicekosten vastgesteld op basis van de huurovereenkomst en de door partijen gemaakte afspraken. Uiteindelijk is de kantonrechter tot de conclusie gekomen dat de gedaagden een totaalbedrag van € 58.044,22 aan [eiseres] moeten betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 27 november 2020. De gedaagden zijn ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 8954519 LC EXPL 21-6 BmR/842
Vonnis van 13 oktober 2021
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.W. IJzerman,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats]

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] c.s.,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W.P. Maris.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 7 april 2021 het tussenvonnis van 19 mei 2021 de akte houdende uitlating aan de zijde van [eiseres] de antwoordakte aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s..

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 19 mei 2021 nadere instructies aan partijen verstrekt. Partijen hebben daartoe een nadere akte genomen. Het tussenvonnis wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.
2.2.
De kantonrechter zal eerst de hoogte van hetgeen [gedaagde sub 1] c.s. is verschuldigdheid aan [eiseres] uit hoofde van de tussen partijen geldende rechtsrelatie (onder meer de huurovereenkomst) vaststellen en vervolgens beoordelen in hoeverre [gedaagde sub 1] c.s. aan zijn betalingsverplichting, zoals door [gedaagde sub 1] c.s. betoogd, heeft voldaan.
De huurverplichting over de periode 2010 tot en met 2015.
2.3.
Bij tussenvonnis van 19 mei 2021 heeft de kantonrechter overwogen dat [gedaagde sub 1] c.s. de hoogte van de verschuldigdheid van de huurpenningen onvoldoende heeft betwist. Daarmee is komen vast te staan dat de verplichting over de periode 2010 tot en met 2015 een bedrag bedraagt van € 224.264,41, zoals door [eiseres] is gesteld.
De nuts- en servicekosten over de periode 2010 tot en met 2015
2.4.
[eiseres] heeft gesteld dat de verplichting over de periode 2010 tot en met 2015 een bedrag van € 121.465,94 omvat. [gedaagde sub 1] c.s. heeft de hoogte daarvan betwist. Bij tussenvonnis van 19 mei 2021 heeft de kantonrechter [eiseres] verzocht haar vordering terzake de nuts- en servicekosten nader toe te lichten.
2.5.
Uitgangspunt is hetgeen partijen in de huurovereenkomst zijn overeengekomen. Uit de huurovereenkomst van 6 maart 2012, waarbij de afspraken met terugwerkende kracht tot juli 2010 zijn vastgelegd, volgt dat [gedaagde sub 1] c.s. een voorschot nuts- en servicekosten is verschuldigd van € 1.150,00 (nuts) en € 300,00 (service) ex BTW, derhalve totaal € 1.754,50 inclusief BTW. Vast is komen te staan dat geen nadere bemetering van de elektriciteit heeft plaatsgevonden, zoals in artikel 10 van de huurovereenkomst in het vooruitzicht is gesteld, zodat het overeengekomen voorschot in artikel 6 van de overeenkomst vooralsnog als betalingsverplichting is blijven gelden. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] c.s. bij ongewijzigde uitvoering van onderhavige bepaling in de huurovereenkomst een bedrag als voorschot van € 114.042,50 (servicekosten € 23.595,00 en nuts € 90.447,50) verschuldigd zou zijn over de periode augustus 2010 tot en met 2015 (65 maanden x € 1.754,50). Door [eiseres] is volgens haar overzicht het volgende in rekening gebracht afgezet tegen een ongewijzigde uitvoering van de huurovereenkomst:
Jaar
Huurovereenkomst service
In rekening gebrachte service
Huurovereen-
komst nuts
In rekening gebrachte nuts
2010
€ 1.815,00
€ 6.967,50
€ 9.766,01
2011
€ 4.356,00
€ 16.698,00
€ 16.422,00
2012
€ 4.356,00
€ 16.698,00
€ 27.498,18
2013
€ 4.356,00
€ 4.356,00
€ 16.698,00
€ 18.222,60
2014
€ 4.356,00
€ 4.356,00
€ 16.698,00
€ 20.090,01
2015
€ 4.356,00
€ 4.356,00
€ 16.698,00
€ 15.972,00
totaal
€ 23.595,00
€ 13.068,00
€ 90.447,50
€ 107.970,80
2.6.
De kantonrechter stelt de verschuldigdheid van de servicekosten vast op het bedrag waarvan [eiseres] stelt dat dat ook in rekening is gebracht, derhalve op € 13.068,00. Dat [eiseres] in het verleden verzuimd heeft die kosten in rekening te brengen over de jaren 2010 tot en met 2012 komt voor haar rekening. Die kosten kunnen niet alsnog achteraf worden meegenomen.
2.7.
[eiseres] stelt ten aanzien van de nutskosten dat het voorschot steeds opnieuw is vastgesteld naar aanleiding van de verstrekking van de eindafrekening aan [gedaagde sub 1] c.s.. [gedaagde sub 1] c.s. betwist ieder jaar een afrekening van die kosten te hebben ontvangen en betwist voorts dat afwijkende afspraken zijn gemaakt over de nutskosten. [eiseres] heeft haar standpunt onvoldoende onderbouwd, zodat de kantonrechter daaraan voorbij gaat. Het had op de weg gelegen daarvan onderliggende stukken (facturen en eindafrekeningen en afwijkende afspraken) over te leggen. [eiseres] is bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld haar standpunt bij akte nader te onderbouwen. Nu dit onvoldoende is gedaan gaat de kantonrechter voorbij aan het door [eiseres] gedane bewijsaanbod. Dit betekent dat de kantonrechter de nutskosten over de periode 2010 tot en met 2015 vaststelt op basis van artikel 6 van de huurovereenkomst, derhalve op een bedrag van € 90.447,50.
2.8.
[gedaagde sub 1] c.s. is dus over de periode 2010 tot en met 2015 verschuldigd een totaalbedrag aan nuts- en servicekosten van € 103.515,50.
Aanschaf auto’s
2.9.
[eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] c.s. een bedrag van € 4.249,00 verschuldigd is vanwege de aanschaf van twee auto’s, te weten een Opel Astra voor € 1.750,00 en een Peugeot Partner kenteken [kenteken] voor € 2.100,00. Na aanvankelijke betwisting van de aankoop van de auto’s heeft [gedaagde sub 1] c.s. ter comparitie verklaard dat één auto is gekocht en de andere auto zou zijn verkocht aan een personeelslid. Uit de door [eiseres] overgelegde e-mail correspondentie van 2010 volgt dat [gedaagde sub 1] c.s. akkoord is gegaan met een aankoopprijs van € 2.100,00, welk bedrag correspondeert met de factuur voor de Peugeot Partner. Daarmee staat de verschuldigdheid voor de aankoop van deze auto voldoende vast. Dit ligt anders ten aanzien van de Opel Astra. Het enkel overleggen van een factuur is daarvoor onvoldoende.
Vaststelling basis vordering [eiseres]
2.10.
De kantonrechter stelt als uitgangspunt voor de berekening van de schuld van [gedaagde sub 1] c.s. het volgende vast:
Huurverplichting 2010 tot en met 2015
€ 224.264,41
Nuts- en servicekosten 2010 tot en me 2015
€ 103.515,50
Aanschaf auto 2010
€ 2.100,00
Totaal
€ 329.879,91
Betalingen/verrekeningen
2.11.
[eiseres] stelt dat op het verschuldigde in mindering strekt een bedrag van € 11.718,18 als directe betalingen door [gedaagde sub 1] c.s. en een bedrag van € 198.351,56 bestaande uit betalingen middels cessie [onderneming 1] cateringfacturen. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] , gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 2.10 is overwogen, niet meer kan bedragen dan € 119.810,17.
2.12.
[gedaagde sub 1] c.s. daarentegen stelt dat zij volledig aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan:
Betalingen middels cessie huurinkomsten [onderneming 2] periode 2013 - 2016
€ 93.564,43
Betalingen middels cessie [onderneming 1] catering periode 2014 - 2016
€ 192.931,44
Restaurantfacturen [onderneming 1] 2011 - 2017
€ 17.096,49
Betalingen per bank 2011 - 2012
€ 30.873,68
Totaal voldaan
€ 334.430,04
2.13.
De kantonrechter bespreekt hieronder per onderdeel het verweer van [gedaagde sub 1] c.s..
Betalingen middels cessie/verpanding huurinkomsten [onderneming 2]
2.14.
Tussen partijen is in geschil of de huurbetalingen van restaurant [onderneming 2] , die door [gedaagde sub 1] c.s. zijn gecedeerd (partijen spreken over een cessie) dan wel verpand aan [eiseres] strekken in mindering op de huurbetalingsverplichting uit hoofde van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst dan wel op de huurkoopbetalingsverplichting uit hoofde van de huurkoopovereenkomst, beiden van 6 maart 2012. Die verpanding lijkt te volgen uit de brief van 19 juli 2013 van notaris mr. [A] aan de huurder van restaurant [onderneming 2] te [plaatsnaam] , waarin aan de huurder van het restaurant [onderneming 2] mededeling wordt gedaan van de verpanding van de huurpenningen en huurkoopbetalingen aan [eiseres] met de betalingsverplichting uitsluitend aan [eiseres] (overeenkomstig artikel 3:246 BW). Restaurant [onderneming 2] heeft daar uitvoering aan gegeven.
2.15.
Als onbetwist is komen vast te staan dat de huurinkomsten uit het restaurant [onderneming 2] voor een bedrag van € 93.564,43 ten goede is gekomen aan [eiseres] . [eiseres] stelt echter dat dit bedrag is verrekend met de schuld van [gedaagde sub 1] c.s. uit hoofde van de tussen hen geldende huurkoopovereenkomst. Hoewel partijen de huurkoopovereenkomst niet hebben overgelegd, is niet in geschil dat tussen partijen een huurkoopovereenkomst van de inventaris is gesloten. [gedaagde sub 1] c.s. heeft dat ook niet betwist en een en ander vindt ook zijn bevestiging in de door [eiseres] overgelegde correspondentie. [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat geen directe afspraken zijn gemaakt over de betalingen van [onderneming 2] aan [eiseres] , maar dat deze betalingen strekte tot ‘vermindering van de huurschuld etc’. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. werden alle betalingen afgeboekt op ‘de totale schuld, met voorop: de huurschuld’. Daarvan is de kantonrechter echter niet gebleken. Bovendien stelt [gedaagde sub 1] c.s. in strijd met het vorenstaande dat geen duidelijke en/of eensluidende afspraken zijn gemaakt over de toerekening van de betalingen door restaurant [onderneming 2] aan [eiseres] . [gedaagde sub 1] c.s. heeft op geen enkele wijze aangetoond dat, zo er al geen afspraken zijn gemaakt over de toerekening van de betalingen van [onderneming 2] , hij de instructie heeft gegeven dat de betalingen dienden te strekken op uitsluitend, dan wel in eerste instantie, op de huurschuld.
2.16.
Uit de door [eiseres] overgelegde stukken volgt dat de betalingen van [onderneming 2] strekte tot zekerheid van betaling van de vordering uit hoofde van zowel de huurovereenkomst als de huurkoopovereenkomst. Dat indertijd daarover andere afspraken zijn gemaakt is ook door [eiseres] niet, althans onvoldoende, aangetoond. Weliswaar verwijst [eiseres] naar een overigens niet getekende akte van april 2016, waarin (achteraf) nadere afspraken zouden zijn gemaakt over de toerekening van de huurinkomsten van restaurant [onderneming 2] met als kennelijk doel vast te leggen dat die inkomsten (alsnog) uitsluitend strekken in mindering op de verplichtingen uit hoofde van de huurkoopovereenkomst, maar die afspraak wordt uitdrukkelijk door [gedaagde sub 1] c.s. betwist. Afgezien nog van het feit dat alle betalingen vanuit restaurant [onderneming 2] reeds waren verricht. Een bewijsaanbod van de zijde van [eiseres] , dat afwijkende afspraken zijn gemaakt, te weten primaire toerekening aan de huurkoopverplichting, ontbreekt.
2.17.
De vraag die dan voorligt is of het [eiseres] vrij stond (toen of achteraf) onder deze omstandigheden zelf een keuze te maken op welke schuld van [gedaagde sub 1] c.s. (de huurschuld of de huurkoopschuld) de betalingen zouden worden afgeboekt. Die vraag luidt ontkennend.
Als een schuldenaar, in dit geval [gedaagde sub 1] c.s. een betaling verricht aan een schuldeiser aan wie hij meer dan één (gelijksoortige) schuld heeft en het bedrag van de betaling is onvoldoende om alle schulden te voldoen, dan moet worden bekeken aan welke schuld de betaling moet worden toegerekend. Dit geschiedt aan de hand van de toerekenings- of imputatieregels van art. 6:43 BW en art. 6:44 BW.
2.18.
Niet gebleken is dat partijen zelf eenduidend hebben aangeven op welke schuld de betaling betrekking heeft, niet uitdrukkelijk noch stilzwijgend tot het moment van de betalingen. Ook is door partijen niets aangevoerd op grond waarvan op basis van de redelijkheid en billijkheid de volgorde van toerekening zou moeten worden bepaald. Blijkt de volgorde van toerekening niet, dan moet de regel van art. 6:43 BW worden toegepast. Nu vast staat dat [gedaagde sub 1] c.s. geen schuld heeft aangewezen, wordt de betaling in beginsel toegerekend aan beide opeisbare verbintenissen (in dit geval dus de huurschuld en de huurkoopschuld), althans de meest bezwarende verbintenis. Zijn de verbintenissen even bezwarend, dan wordt de oudste schuld het eerst voldaan. Wat de oudste schuld is, wordt bepaald aan het moment van ontstaan van de schuld, niet het moment van opeisbaarheid van de schuld. Kan ten slotte geen oudste schuld worden vastgesteld, dan wordt de betaling naar evenredigheid aan de openstaande schulden toegerekend. De kantonrechter is van oordeel dat de schulden als even bezwarend valt te kwalificeren en dat evenmin de oudste schuld valt aan te wijzen, gelet op het repeterende karakter van de (maandelijkse) schulden. Aldus is de kantonrechter van oordeel dat toerekening naar evenredigheid moet worden toegepast.
2.19.
Hoewel partijen slechts hebben volstaan met hun stelling dat de betalingen van restaurant [onderneming 2] uitsluitend moeten worden toegerekend aan of de huurschuld ( [gedaagde sub 1] c.s.) of de huurkoop ( [eiseres] ) zal de kantonrechter de toerekening naar evenredigheid vast stellen naar redelijkheid en billijkheid op basis van de door partijen overgelegde stukken. Uit rechtsoverweging 2.10 volgt dat de huurverplichting (bestaande uit huur, service en nuts) over de periode 2010 tot en met 2015 een bedrag van € 329.879,91 bedraagt. De huurkoopverplichting uit hoofde van de huurkoopovereenkomst over dezelfde periode bedraagt volgens [eiseres] als beginsaldo € 125.000,00 (zie daarvoor productie 25 bij akte van 14 juli 2021 aan de zijde van [eiseres] ), waarvan exclusief rente een bedrag van € 118.999,68 volgens [eiseres] in rekening is gebracht. Daarnaast is volgens [eiseres] over 2010 en 2011 een bedrag aan rente over de huurkoopverplichting in rekening gebracht van € 7.653,57 (zie daarvoor productie 12 bij akte van 7 april 2021 aan de zijde van [eiseres] ). Deze bedragen corresponderen nagenoeg met het beginsaldo van de door [eiseres] opgegeven huurkoopverplichting.
2.20.
Dit heeft tot gevolg dat naar evenredigheid een bedrag van € 35.453,98 (37,893%) in mindering strekt op de huurkoopverplichting (in de verhouding 125.000 : 329.879,91 x 93.564,43) en een bedrag van € 58.110,45 (62,107 %) in mindering strekt op de huurverplichting (in de verhouding 204.879,91 : 329.879,91 x 93.564,43). De kantonrechter merkt ten overvloede op dat het gevolg daarvan is dat [gedaagde sub 1] c.s. mogelijk nog een restant dient te voldoen uit de huurkoopovereenkomst, maar dat is in deze procedure verder geen onderwerp van geschil.
2.21.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft zich nog op het standpunt gesteld dat de gehele inventaris van het restaurant is achtergebleven, waaronder kostbare apparaten. Voor zover [gedaagde sub 1] c.s. daarmee voor ogen heeft dat de achtergebleven waarde van de inventaris moet worden verrekend stuit dit af op artikel 7:84 lid 3 onder b BW. De eigendom blijft bij voortijdige beëindiging van de huurkoopovereenkomst immers op grond van een eigendomsvoorbehoud bij [eiseres] . Voor zover het voormeld standpunt ziet op door [gedaagde sub 1] c.s. eigen aangeschafte horeca apparatuur heeft [gedaagde sub 1] haar stelling op geen enkele wijze onderbouwd.
Directe betalingen
2.22.
[eiseres] heeft gesteld dat in mindering op haar vordering strekt een bedrag van € 11.718,18 aan directe betalingen, terwijl [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat een bedrag van € 30.873,68 in mindering strekt op de vordering. [eiseres] heeft bij akte van 14 juli 2021 gesteld dat alle betalingen op de lijst directe betalingen van [gedaagde sub 1] c.s. zijn verwerkt evenwel soms onder een ander kopje, en daarmee erkend. Hoewel partijen bij tussenvonnis is verzocht duidelijkheid te verschaffen over de verschillen in de respectievelijke lijsten zo nodig onder overlegging van bankafschriften of andere stukken hebben partijen dit maar zeer ten dele en gebrekkig gedaan. De kantonrechter neemt echter als uitgangspunt voor de beoordeling dat [eiseres] de lijst van [gedaagde sub 1] c.s. van de directe betalingen dus niet heeft betwist, nu zij heeft gesteld dat alle betalingen zijn opgenomen in haar overzicht. Dit betekent dat een bedrag van € 30.873,68 voor verrekening in aanmerking komt met dien verstande dat het bedrag aan betalingen dat is meegenomen in de door [eiseres] opgestelde lijst van cessie [onderneming 1] in mindering strekken op het totaal van die lijst. De kantonrechter komt tot de volgende vergelijking, waaruit volgt dat niet alle bankbetalingen door [gedaagde sub 1] c.s. zijn verwerkt door [eiseres] :
datum
Lijst [eiseres] directe betaling
Lijst [eiseres] cessie
Lijst [gedaagde sub 1] c.s. bank
31-12 2010
1.000,00
07-02-2011
750,00
16-05-2011
1.000,00
1.000,00
19-05 2011
3.500,00
3.500,00
14-06-2011
3.500,00
3.500,00
15-06-2011
1.000,00
15-07-2011
1.000,00
1.000,00
18-07-2011
3.500,00
15-08-2011
1.000,00
17-08-2011
3.000,00
3.000,00
21-08-2011
749,00
19-09-2011
3.500,00
3.500,00
19-09-2011
1.000,00
18-10-2011
1.368,50
31-01-2013
2.219,18
2.219,18
04-03-2013
1.000,00
1.000,00
20-03-2013
1.250,00
1.250,00
19-04-2013
1.500,00
1.500,00
06-05-2013
1.500,00
1.500,00
20-06-2013
1.750,00
totaal
11.718,18
15.500,00
30.873,68
Cessie/verrekening catering [onderneming 1]
2.23.
[eiseres] heeft gesteld dat op haar totale vordering in mindering strekt hetgeen door haar middels cessie is ontvangen voor de cateringwerkzaamheden ten behoeve van [onderneming 1] verricht door [gedaagde sub 1] c.s. en dat dit ziet op een totaalbedrag van € 198.351,56. In dit bedrag zijn, zoals boven overwogen, bankbetalingen verwerkt uit de lijst van [gedaagde sub 1] c.s. voor een bedrag van € 15.500,00, zodat het bedrag na vermindering uitkomt op een bedrag van € 182.851,56. [gedaagde sub 1] c.s. stelt daarentegen dat de betalingen middels cessie van de vordering uit cateringwerkzaamheden een bedrag behelst van € 192.931,44 naast nog een bedrag aan restaurantnota’s ten behoeve van [onderneming 1] van € 17.096,49.
2.24.
De kantonrechter overweegt het volgende. Ook hier verzuimen partijen de kantonrechter te voorzien van gedocumenteerde inlichtingen, zoals bij tussenvonnis verzocht. Ten aanzien van de hoogte van het bedrag aan cessie betalingen overweegt de kantonrechter dat [eiseres] in haar akte een begin van uitleg heeft gegeven over de mogelijke verschillen in vermelde bedragen in de door partijen geproduceerde lijsten doordat [gedaagde sub 1] c.s. niet of niet altijd de overeengekomen compensatie van 30% op de facturen van [gedaagde sub 1] c.s. in mindering heeft gebracht. [gedaagde sub 1] c.s. erkent dat niet altijd die provisie niet of niet correct is verrekend. [gedaagde sub 1] c.s. stelt verder dat het ondoenlijk is om na zoveel jaren om het bij tussenvonnis gevraagde overzicht te produceren. De bewijslast van de hoogte van betalingen, ook middels cessie, rust onder bovengenoemde omstandigheden op [gedaagde sub 1] c.s., zodat de onduidelijkheid en het verschil in de lijsten voor rekening en risico van [gedaagde sub 1] c.s. dienen te komen. Dit betekent dat het bedrag van cessiebetalingen [onderneming 1] ter verrekening zal worden vastgesteld op € 182.851,56.
2.25.
[gedaagde sub 1] c.s. stelt nog dat een bedrag van € 17.096,49 aan [onderneming 1] is gefactureerd en dat dit bedrag eveneens dient te worden verrekend. De kantonrechter volgt [gedaagde sub 1] c.s. daarin niet. [eiseres] heeft een deel van de facturen erkend, welk deel is meegenomen in de cessielijst [onderneming 1] voor een bedrag van € 5.707,74. Voor het overige heeft [eiseres] de verschuldigdheid betwist. [gedaagde sub 1] c.s. heeft haar verweer op dit punt onvoldoende onderbouwd.
Conclusie
2.26.
Dat brengt de kantonrechter tot de volgende conclusie:
Huurverplichting 2010 tot en met 2015
€ 224.264,41 r.o. 2.3
Nuts- en servicekosten 2010 tot en me 2015
€ 103.515,50 r.o. 2.8
Aanschaf auto 2010
€ 2.100,00 r.o. 2.9
Totaal
€ 329.879,91 r.o. 2.10
Toerekening cessie [onderneming 2] aan huur etc
- € 58.110,45 r.o. 2.20
Cessie catering [onderneming 1]
-€ 182.851,56 r.o. 2.24
Directe betalingen
- € 30.873,68 r.o.2.22
Totaal te voldoen
€ 58.044,22
[gedaagde sub 1] c.s. zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 58.044,22.
2.27.
[eiseres] maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente vanaf 21 maart 2017, de datum van het faillissement van [gedaagde sub 1] c.s.. Op 13 november 2020 is het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten. Vervolgens heeft [eiseres] bij brief van 13 november 2020 aangesproken op betaling binnen 14 dagen. De kantonrechter zoekt aansluiting voor de wettelijke handelsrente bij bedoelde brief en zal de wettelijke handelsrente toewijzen vanaf 27 november 2020.
2.28.
[eiseres] heeft een bedrag van € 2.174,10 aan buitengerechtelijke kosten gevorderd. De vordering van [eiseres] heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de norm van artikel 6:96 lid 2 sub c BW. Uit de door [eiseres] gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden blijkt niet dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten (artikel 241 Rv). De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten zal daarom worden afgewezen, alsook de wettelijke rente daarover.
2.29.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en nakosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op explootkosten € 108,55, griffierecht € 1.013,00 en € 2.180 aan salaris gemachtigde (2,5 punten x tarief € 872,00).

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s., hoofdelijk om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 58.044,22 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 27 november 2020 tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 3.301,55, waarin begrepen € 2.180,00 aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s., onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op: - € 124,00 aan salaris gemachtigde; - te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021.