4.3.1Bewijsmiddelen feit 1 primair en feit 2
De rechtbank noemt hierna de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert. De bewijsmiddelen worden telkens, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt voor het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
[zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C]
Op 28 november 2019 zijn [zorgorganisatie], [A], [B]en [C]door de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld voor fraude met persoonsgebonden budget (hierna: PGB) gelden, bestaande uit het medeplegen van valsheid in geschriften, oplichting en witwassen. De strafbare feiten bestonden in de kern uit de hierna omschreven handelswijze.
[zorgorganisatie] was in de periode van 2014 tot en met begin april 2018 een Utrechtse zorgorganisatie. [A] , [B] en [C] waren werkzaam voor deze organisatie. [zorgorganisatie] had verschillende cliënten, budgethouders genoemd, die beschikten over een PGB. Ter verkrijging van gelden uit hoofde van een PGB werden bij het zorgkantoor, de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) en de zorgverzekeringsmaatschappij zorgovereenkomsten, verantwoordingsformulieren, declaratieformulieren en facturen ingediend door [zorgorganisatie] en/of de budgethouders en/of familieleden van de budgethouders. Op deze documenten werd meer zorg vermeld dan door [zorgorganisatie] daadwerkelijk aan zorg werd geleverd. Vervolgens hebben [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] een deel van de ontvangen PGB-gelden met de budgethouders gedeeld. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] op deze wijze de SVB, het zorgkantoor en de zorgverzekeringsmaatschappijen hebben opgelicht voor een bedrag van in totaal € 4.673.959
Regelgeving PGB
In onderstaande tabel staat weergegeven welke regelgeving PGB van toepassing is op budgethouder [budgethouder] en wie belast is met de uitvoering.
Wet
PGB
Welke
periode
Wie voert PGB uit
Wie beschikt over budget
Wie betaalt uit
Vermoedelijk valselijk opgemaakt geschrift
AWBZ
1-1-2014
Zorgkantoren
Budgethouder,
Zorgkantoor
Verantwoordings-
t/m 31-
bevoorschotting
formulieren.
12-2014
Declaraties /facturen ter
onderbouwing bij
intensieve controle
Wlz, Wmo,
1-1-2015
t/m heden
Zorgkantoren (Wlz) Gemeenten (Wmo)
SVB, trekkingsrecht
SVB aan zorgverlener.
1) Op basis van declaratie met factuur
2) Vast
maandbedrag, geen factuur nodig
Twee opties:
1) Op basis van declaratie met factuur: de factuur
2) Vast maandbedrag:
de
zorgovereenkomst waarinvast maandbedrag is vastgelegd.
Tabel 2: Wetgeving PGB
Onderzoek naar budgethouder [budgethouder]
Tijdens de doorzoeking in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] zijn op 4 april 2018 in het bedrijfspand van [zorgorganisatie] zogenaamde ‘verdeellijsten’ aangetroffen. In de periode van 1 januari 2014 tot en met maart 2018 (51 maanden) zijn van 27 maanden zulke lijsten aangetroffen. Op deze verdeellijsten staat achter elke cliëntnaam een percentage.Dit percentage is in deze lijsten ook zichtbaar in bedragen die gerelateerd zijn aan de betreffende factuur. Daarnaast zijn zogenaamde ‘zwarte kasbestanden’ aangetroffen op de computers van [zorgorganisatie] . In de in beslag genomen bedrijfsadministratie van [zorgorganisatie] is geen formele kasadministratie aangetroffen waarin de contante geldstroom was verwerkt. Wel zijn er in de digitale administratie bestanden aangetroffen waarin, onder andere, cliëntnamen en bedragen zijn vermeld.
Op de verdeellijsten en zwarte kasbestanden komt de naam van budgethouder [budgethouder] voor
.
[B] is op 11 juli 2018 door de Inspectie SZW verhoord. Tijdens dit verhoor is aan hem een lijst genaamd [verdeellijst] (de rechtbank begrijpt: een verdeellijst van maart 2017) getoond. [B] heeft bevestigd dat op deze lijst werd bijgehouden welke bedragen er met welke cliënt werden gedeeld. Op de lijst staan de cliëntnamen, de facturen, het factuurbedrag en in de kolom ‘betaald’ staat de verdeling met de cliënten. In die kolom staan de bedragen die naar de cliënten toe zijn gegaan, zo heeft [B] verklaard.
De percentages op de lijst zien op de verdeling. Als er op de lijst 40% staat, is dit het percentage dat [zorgorganisatie] hield.[B] heeft verder bevestigd dat er lijsten zijn waarop diverse contante opnames en uitgaven staan (de rechtbank begrijpt: zwarte kasbestanden). De bedragen betreffen ‘verdeelbedragen’
.Geld dat contant is opgenomen is uitgegeven aan budgethouders.
De Inspectie SZW heeft [B] verhoord over enkele namen op de verdeellijst [verdeellijst] . Gevraagd is of het bedrag in de laatste kolom is gedeeld met [budgethouder] . [B] heeft hier bevestigend op geantwoord.
In de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2018 is een totaalbedrag van € 131.462,00 voor zorg op naam van [budgethouder] uitgekeerd door de zorgverzekeraar en/of de SVB.
Volgens de verdeellijsten van [zorgorganisatie] is er middels 27 facturen een totaal factuurbedrag van
€ 88.330,00 door [zorgorganisatie] in rekening gebracht bij budgethouder [budgethouder] waarvan € 55.592 is geregistreerd als ‘uitbetaald aan BH’ (de rechtbank begrijpt: uitbetaald aan budgethouder).
Verklaring verdachte ter terechtzitting
Op de terechtzitting van 16 december 2020 heeft verdachte onder meer verklaard dat hij de vertegenwoordiger is van zijn zoon [budgethouder] en dat hij verantwoordelijk is voor het PGB voor [budgethouder] . [budgethouder] had zorg nodig en ten behoeve daarvan heeft verdachte een zorgovereenkomst met [zorgorganisatie] afgesloten met ingangsdatum 1 februari 2014. Er is nog een zorgovereenkomst afgesloten met [zorgorganisatie] , met ingangsdatum 8 januari 2016. Verdachte maakte afspraken met [A] over de zorg van [budgethouder] . Verdachte heeft verder verklaard dat [budgethouder] op enig moment niet meer naar de dagbesteding van [zorgorganisatie] ging. De zorg die verdachte en zijn gezin thuis aan [budgethouder] verleenden, bestond onder meer uit praten, [budgethouder] rustig te houden, overhalen om te douchen en helpen bij het slapen als hij met zijn hoofd begon te zwaaien. [A] heeft voorgesteld om verdachte maandelijks geldbedragen te geven. Verdachte ontving vervolgens maandelijks geldbedragen van € 1.220,00 à € 1.500,00 van [zorgorganisatie] . De ene keer was het minder en de ander keer meer. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat [zorgorganisatie] een bepaald budget had ten behoeve van de zorg voor [budgethouder] en dat hij wist dat hij, verdachte, een deel van dit budget kreeg. Verdachte heeft geen rekeningen ingediend ter verkrijging van het PGB. [zorgorganisatie] deed dit altijd met de DigiD-gegevens van [budgethouder] . Deze gegevens had verdachte aan [zorgorganisatie] verstrekt. [zorgorganisatie] hield alle administratie bij.
Verdachte is op 23 mei 2018 door de Inspectie SZW verhoord en heeft verklaard dat het geld vanaf begin 2014 met hem gedeeld is. Hij heeft het geld gebruikt om zijn schulden mee te betalen.
Zorgovereenkomst ingaande op 1 februari 2014
Uit de zorgovereenkomst, ondertekend op 28 januari 2014, blijkt dat [zorgorganisatie] vanaf 1 februari 2014 een variabel aantal uren zorg verleent aan budgethouder [budgethouder] en hiervoor achteraf via facturering een bedrag van € 40,00 per uur in rekening brengt. Op de overeenkomst is voor de vergoeding het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [zorgorganisatie] vermeld.
Zorgovereenkomst ingaande op 8 januari 2016
In de administratie van [zorgorganisatie] is voorts een zorgovereenkomstaangetroffen, ondertekend op
1 maart 2016. Uit deze zorgovereenkomst blijkt dat [zorgorganisatie] vanaf 8 januari 2016 voor budgethouder [budgethouder] een vaste zorgvergoeding ontvangt van
€ 3.466,00 per maand op rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [zorgorganisatie] . De werkafspraak is dat [zorgorganisatie] 20 uur per week zorg verleent. Als vertegenwoordiger is opgegeven [verdachte] .
Bijschrijvingen bankrekening en contante stortingen
Op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte] hebben over de periode van 2 januari 2014 tot en met 3 mei 2018 in totaal 12 bijschrijvingen plaatsgevonden welke afkomstig zijn van bankrekeningen op naam van [zorgorganisatie] , [A] , [B] , [C] en [D] , de vrouw van [B] . Het betreffen in totaal 12 bijschrijvingen voor een totaal bedrag van € 23.600,00. Daarnaast hebben er over de periode van 10 januari 2014 tot en met 2 mei 2018 36 contante stortingen plaatsgevonden voor een totaalbedrag van € 22.400,00. De bedragen die contant zijn gestort zijn bedragen tussen de
€ 40,00 en de € 2.050,00 euro. Op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van budgethouder [budgethouder] is op 4 juli 2014 een bedrag van € 2.400,00 door [zorgorganisatie] bijgeschreven en op 2 september 2014 is een bedrag van € 2.000,00 contant gestort.
Verantwoordingsformulieren PGB AWBZ 2014
In de administratie van [zorgorganisatie] zijn twee verantwoordingsformulieren over het jaar 2014 aangetroffen op naam van budgethouder [budgethouder] . Eén ten behoeve van de verantwoording van de verleende zorg in de periode 1 januari 2014 tot 31 juni 2014en één ten behoeve van de verantwoording van de verleende zorg in de periode 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014.Met deze verantwoordingsformulieren is door of namens budgethouder [budgethouder] in totaal € 16.200,00 gefactureerde zorg verantwoord naar het zorgkantoor.
Facturen 2014 en 2016
Het dossier bevat twee facturen van [zorgorganisatie] betreffende [budgethouder] van 28 november 2014 en
4 januari 2016.
Op de factuur van 28 november 2014 met factuurnummer 2014.573 staan 45 uren aan “begeleiding individueel december 2014” vermeld, die in rekening zijn gebracht aan [budgethouder] voor een bedrag van in totaal € 1.800,00.
Op 1 december 2014 heeft er een overboeking plaatsgevonden van € 1.800,00 van bankrekening [rekeningnummer] op naam van [budgethouder] naar bankrekening [rekeningnummer] op naam van [zorgorganisatie] .
Op de factuur van 4 januari 2016, met factuurnummer 2015.1151, staan 42 uren aan “begeleiding groep december 2015” vermeld, die in rekening gebracht zijn aan budgethouder [budgethouder] voor een bedrag van € 1.680,00.
Op 14 januari 2016 vindt een overboeking plaats van € 1.680,00 van een bankrekening op naam van de SVB naar bankrekening [rekeningnummer] op naam van [zorgorganisatie] , met als
omschrijving: “Naam: SOCIALE VERZEKERINGSBANK SERVICECENTRUM PGB//Omschrijving: BETALINGSKENM.:/ [omschrijving] ”.
4.3.2Bewijsoverwegingen feit 1 primair
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat er tussen [zorgorganisatie] en [budgethouder] twee zorgovereenkomsten zijn afgesloten, op grond waarvan met ingang van 1 februari 2014 en
8 januari 2016 zorg zou worden verleend. Eerst op basis van facturering achteraf en vanaf
8 januari 2016 voor een vast bedrag per maand. Gelet op de verklaring van verdachte en de aangetroffen verdeellijsten stelt de rechtbank vast, dat er door [zorgorganisatie] een bedrag van
€ 88.330,00 is gedeeld met verdachte, de vader en vertegenwoordiger van budgethouder [budgethouder] . Verdachte heeft immers verklaard dat hij wist dat [zorgorganisatie] over PGB-budget beschikte voor de verzorging van zijn zoon [budgethouder] en dat hij, verdachte, daar maandelijks een deel van ontving. De PGB-gelden die zijn gedeeld zijn dus niet besteed aan de op de facturen vermelde en gedeclareerde uren verzorging van [budgethouder] .
Door meer zorg te factureren dan werd geleverd, zijn de instanties die het PGB verstrekten opgelicht. Zij hebben op grond van valse facturen en declaraties meer PGB-gelden uitgekeerd dan waar budgethouder [budgethouder] daadwerkelijk recht op had. Wanneer deze instanties op de hoogte waren geweest dat er een groot deel van de zorg niet werd verleend door [zorgorganisatie] , dan waren de PGB-gelden niet verstrekt. Uit de structurele manier van werken en de termijn waarover dit is volgehouden, leidt de rechtbank af dat het oogmerk was gericht op wederrechtelijke bevoordeling. Dat de instanties die PGB-gelden hebben verstrekt zijn opgelicht, acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen. Of het oogmerk van verdachte was gericht op wederrechtelijke bevoordeling beoordeelt de rechtbank na bespreking van het verweer dat is gevoerd ten aanzien van het medeplegen.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank concludeert aan de hand van de bewijsmiddelen dat de feiten zijn gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking tussen [zorgorganisatie] , [A] , [B] , [C] en verdachte. De wijze waarop in dit individuele geval fraude is gepleegd past in de door de meervoudige kamer van deze rechtbank heeft in de vonnissen van 28 november 2019 reeds vastgestelde fraudeconstructie. Hoewel de rol van verdachte in deze constructie anders was dan die van zijn mededaders, was zijn rol essentieel om de PGB-fraude te plegen. Zonder verdachtes medewerking was het niet mogelijk geweest de PGB-gelden te verkrijgen en vervolgens te verdelen. Verdachte trad op als vertegenwoordiger van budgethouder [budgethouder] en sloot in die hoedanigheid de zorgovereenkomsten met [zorgorganisatie] af die noodzakelijk waren om PGB-gelden te verkrijgen. Verdachte onderhield contact met [A] en stond toe dat [zorgorganisatie] de PGB-gelden niet of slechts gedeeltelijk gebruikte om zorg te verlenen aan [budgethouder] . Ter verkrijging van de PGB-gelden verstrekte verdachte de strikt persoonlijke DigiD-gegevens van zijn zoon aan [zorgorganisatie] en liet hen de declaraties afhandelen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging in zoverre.
Oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het oogmerk van verdachte, net als dat van zijn mededaders, gericht was op wederrechtelijke bevoordeling. Verdachte wist dat de PGB-gelden bestemd waren voor zorgverlening aan zijn zoon, maar heeft die gelden desondanks in ontvangst genomen waardoor hij hierover naar eigen inzicht kon beschikken. Dat verdachte op de terechtzitting heeft verklaard dat hij in de veronderstelling was dat [zorgorganisatie] geld met hem deelde, omdat hij en zijn gezin thuis veel zorg verleenden aan zijn zoon, maakt dit niet anders. Op basis van de beschrijving van deze zorgtaken door verdachte, acht de rechtbank het onaannemelijk dat verdachte in de veronderstelling was dat hij voor deze “zorg” een dergelijk bedrag aan PGB-gelden zou krijgen. De door verdachte aangegane zorgovereenkomst hield immers in dat er door [zorgorganisatie] zorg verleend zou worden op basis van tarieven die [zorgorganisatie] daarvoor hanteerde. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verdachte in de periode van
1 februari 2014 tot en met 3 april 2018 samen met [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] de SVB en Agis Zorgverzekeringen N.V. (hierna: Agis) heeft bewogen tot afgifte van € 88.330,00, door zorg te declareren die in werkelijkheid niet (volledig) is verleend.