ECLI:NL:RBMNE:2021:5542

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
9264768
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en wettelijke handelsrente na beëindiging betalingsregeling

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap, betaling van een openstaand bedrag van € 913,17 van de gedaagde, die in persoon procedeert. De eiseres heeft tussen augustus en december 2020 diverse diensten aan de gedaagde geleverd en heeft hiervoor facturen gestuurd. Een betalingsregeling werd op 8 december 2020 overeengekomen, maar deze werd op 1 maart 2021 door de eiseres beëindigd omdat de gedaagde niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed. De gedaagde heeft op 30 juni 2021 een bedrag van € 4.000,00 betaald, maar de eiseres vordert nog een resterend bedrag van € 913,17, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat er een nieuwe betalingsregeling is overeengekomen op 4 februari 2021, maar de kantonrechter oordeelt dat deze nieuwe regeling niet is tot stand gekomen. De kantonrechter wijst de vordering van de eiseres toe, met inachtneming van de wettelijke handelsrente en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9264768 UC EXPL 21-4211
Vonnis van 17 november 2021
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: E.A.P. van Lith,
tegen:
[gedaagde] handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 juni 2021 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst tussen 3 augustus en 8 december 2020 aan [gedaagde] diverse diensten geleverd en werkzaamheden verricht.
2.2.
Voor deze geleverde diensten en werkzaamheden heeft [eiseres] een aantal facturen gestuurd aan [gedaagde] . Een deel van de facturen heeft [gedaagde] niet op tijd betaald. Op 8 december 2020 is daarom een betalingsregeling overeengekomen tussen [eiseres] en [gedaagde] . Deze betalingsregeling hield in dat [gedaagde] voor het eind van 2020 een bedrag van € 1.500,00 zou betalen. Daarna zou [gedaagde] vanaf 1 januari 2021 voor het einde van elke maand een bedrag van minimaal € 1.000,00 betalen. Deze betalingsregeling is op 1 maart 2021 door [eiseres] beëindigd.
2.3.
Na het uitbrengen van de dagvaarding heeft [gedaagde] op 30 juni 2021 het op dat moment resterende bedrag van € 4.000,00 aan [eiseres] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert in haar dagvaarding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eiseres] een bedrag van € 4.913,17 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 4.000,00 vanaf 27 mei 2021 tot aan de dag van betaling, met een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. De eis is verminderd met € 4.000,00, omdat [gedaagde] dit bedrag op 30 juni 2021 aan [eiseres] heeft betaald. Na de eisvermindering vordert [eiseres] nog een bedrag van € 913,17 van [gedaagde] .
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft diensten verleend aan en werkzaamheden verricht voor [gedaagde] . [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door de facturen niet te betalen en ook de overeengekomen betalingsregeling niet na te komen. Omdat [gedaagde] in verzuim is, is hij wettelijke handelsrente verschuldigd, waaronder een bedrag van € 288,17 aan rente berekend tot en met 26 mei 2021. Daarnaast vordert [eiseres] een bedrag van € 625,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, omdat zij verschillende buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft moeten verrichten. Aangezien [gedaagde] op 30 juni 2021 een betaling heeft gedaan van € 4.000,00, vordert [eiseres] nog het resterende bedrag van € 913,17 te vermeerderen met wettelijke handelsrente.
3.3.
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering.
3.4.
[gedaagde] voert als verweer aan dat op 4 februari 2021 tussen partijen een nieuwe betalingsregeling tot stand gekomen is. [gedaagde] kon namelijk niet voldoen aan de eerdere betalingsregeling die op 8 december 2020 was afgesproken. Hierover is [gedaagde] in overleg getreden met [eiseres] en toen is mondeling een nieuwe betalingsregeling overeengekomen. Deze hield in dat [gedaagde] eenmalig een bedrag van € 250,00 zou betalen, dat hij daarna betalingen zou blijven doen en dat hij het resterende bedrag uiterlijk op 30 juni 2021 volledig zou hebben betaald. Hier heeft hij aan voldaan, dus moet de vordering worden afgewezen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] de hoofdsom van € 4.000,00 heeft voldaan. De vraag is of het resterende bedrag van € 913,17 en de wettelijke handelsrente over dit bedrag kunnen worden toegewezen. Daarvoor moet worden beoordeeld of er in februari 2021 een nieuwe betalingsregeling tot stand is gekomen.
Betalingsregeling
4.2.
Op 8 december 2020 is tussen [eiseres] en [gedaagde] een betalingsregeling tot stand gekomen. Op 4 februari 2021 heeft tussen partijen een telefoongesprek plaatsgevonden, waarin [gedaagde] heeft aangegeven niet aan de betalingsregeling te kunnen voldoen. [gedaagde] stelt dat in dit telefoongesprek is afgesproken dat hij in februari een betaling van € 250,00 zou doen en dat uiterlijk op 30 juni 2021 het gehele bedrag betaald zou moeten zijn. [eiseres] geeft aan dat dit inderdaad is afgesproken, in die zin dat daarnaast ook is afgesproken dat [gedaagde] voor 28 februari 2021 alsnog aan zijn verplichting moet voldoen om het eerder overeengekomen maandelijkse bedrag van € 1.000,00 te betalen. Dit is per e-mail aan [gedaagde] bevestigd. [gedaagde] heeft niet op deze e-mail gereageerd. Volgens [eiseres] is er daarmee geen nieuwe betalingsregeling tot stand gekomen.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat, anders dan [gedaagde] stelt, geen nieuwe betalingsregeling is afgesproken. Dat [gedaagde] eenmalig € 250,00 mocht betalen van [eiseres] doet hier niet aan af, aangezien ook schriftelijk aan [gedaagde] is medegedeeld dat hij alsnog de eerder overeengekomen maandelijkse termijn van € 1.000,00 moest betalen voor 28 februari 2021. Het lag op de weg van [gedaagde] om op de e-mail van [eiseres] te reageren als hij hier anders over dacht. Uit de stukken blijkt niet dat hij dit heeft gedaan. [gedaagde] is hier pas op teruggekomen toen [eiseres] de betalingsregeling had beëindigd en de vordering uit handen had gegeven.
4.4.
Omdat er geen nieuwe betalingsregeling tot stand is gekomen tussen partijen, heeft [eiseres] de betalingsregeling op 1 maart 2021 rechtsgeldig beëindigd. [gedaagde] heeft namelijk niet aan zijn betalingsverplichting voldaan, door de betalingstermijn van februari 2021 van € 1.000,00 niet voor het eind van de maand te betalen.
4.5.
Omdat [gedaagde] het openstaande bedrag niet op tijd heeft voldaan en [eiseres] de vordering uit handen heeft moeten geven, is [gedaagde] (naast de openstaande hoofdsom van € 4.000,00) rente en incassokosten verschuldigd
Wettelijke handelsrente
4.6.
Tussen partijen was sprake van een handelsovereenkomst. [gedaagde] is daarom wettelijke handelsrente verschuldigd. De kantonrechter stelt als niet betwist vast dat de wettelijke handelsrente tot 26 mei 2021 € 288,17 bedraagt.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
[eiseres] vordert buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 625,00 is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, namelijk € 525,00.
Betaling door [gedaagde] van € 4.000,00
4.8.
[gedaagde] heeft op 30 juni 2021 een bedrag van € 4.000,00 aan [eiseres] betaald. Uit artikel 6:44 lid 1 BW volgt dat een betaling in de eerste plaats in mindering wordt gebracht op de kosten, waaronder de buitengerechtelijke incassokosten, vervolgens in mindering op de rente en ten slotte in mindering op de hoofdsom. Na de betaling door [gedaagde] blijft er dus nog een hoofdsom van € 813,17 over. Dit bedrag wordt toegewezen.
4.9.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 4.000,00 vanaf 27 mei 2021 tot 30 juni 2021 en met de wettelijke handelsrente over het resterende bedrag van € 813,17 vanaf 30 juni 2021 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden als volgt begroot:
- dagvaarding € 94,30
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde €
248,00(2 punten x tarief € 124,00)
Totaal € 849,30

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 813,17 met de wettelijke handelsrente over € 4.000,00 vanaf 27 mei 2021 tot 30 juni 2021 en de wettelijke handelsrente over € 813,17 vanaf 30 juni 2021 tot aan de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 849,30, waarin begrepen € 248,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 november 2021.