ECLI:NL:RBMNE:2021:5596

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/3396
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.D. van Alphen, een verzoek ingediend om vergoeding van haar proceskosten na een bestuursrechtelijke procedure tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had op 18 mei 2021 een aanvraag ingediend voor een ZW-uitkering, maar na het uitblijven van een besluit heeft zij op 17 juni 2021 een ingebrekestelling gestuurd. Pas op 15 september 2021 heeft verweerder een beslissing genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en om proceskostenvergoeding heeft verzocht.

De rechtbank heeft overwogen dat, aangezien het beroep is ingetrokken omdat verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen, verweerder verplicht is om de proceskosten te vergoeden. Dit is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld, maar omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn, is er een lagere vergoeding toegekend, met een wegingsfactor van 0.5. Uiteindelijk is een bedrag van € 374,- toegewezen aan verzoekster.

Daarnaast is bepaald dat verweerder ook het griffierecht aan verzoekster moet betalen, conform artikel 8:41, zevende lid van de Awb. De rechtbank heeft de beslissing op 3 november 2021 uitgesproken, en deze zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. J.D. van Alphen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft op 12 oktober 2021 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft op 18 mei 2021 een aanvraag ingediend bij verweerder om in aanmerking te komen voor een ZW-uitkering. Vervolgens heeft verzoekster op 17 juni 2021 aan verweerder een ingebrekestelling gestuurd. Verweerder heeft geen besluit genomen en verzoekster heeft toen beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing ingediend bij de rechtbank. Op 15 september 2021 heeft verweerder een beslissing genomen op de aanvraag van verzoekster. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekster) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van diegene moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de proceskosten van verzoeker. In het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is bepaald welke kosten er dan vergoed moeten worden.
3. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag omdat verzoekster een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0.5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 374,-.
4. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoekster betalen. Dat volgt uit
artikel 8:41, zevende lid van de Awb. Verzoekster zal zich hiervoor dus tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 374,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.