In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.D. van Alphen, een verzoek ingediend om vergoeding van haar proceskosten na een bestuursrechtelijke procedure tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had op 18 mei 2021 een aanvraag ingediend voor een ZW-uitkering, maar na het uitblijven van een besluit heeft zij op 17 juni 2021 een ingebrekestelling gestuurd. Pas op 15 september 2021 heeft verweerder een beslissing genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en om proceskostenvergoeding heeft verzocht.
De rechtbank heeft overwogen dat, aangezien het beroep is ingetrokken omdat verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen, verweerder verplicht is om de proceskosten te vergoeden. Dit is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld, maar omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn, is er een lagere vergoeding toegekend, met een wegingsfactor van 0.5. Uiteindelijk is een bedrag van € 374,- toegewezen aan verzoekster.
Daarnaast is bepaald dat verweerder ook het griffierecht aan verzoekster moet betalen, conform artikel 8:41, zevende lid van de Awb. De rechtbank heeft de beslissing op 3 november 2021 uitgesproken, en deze zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.