ECLI:NL:RBMNE:2021:5609

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
9379688 UV EXPL 21-144 VS/1257
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonvordering en curatele van werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] B.V., in haar hoedanigheid van curator van de heer [A], en [gedaagde] B.V. De procedure betreft een loonvordering van de curator voor de onder curatele gestelde [A], die in dienst was bij [gedaagde]. De curator vorderde onder andere betaling van achterstallig loon dat niet op de beheerrekening was gestort, en stelde dat [gedaagde] niet bevrijdend had betaald door het loon op de rekening van [A] te storten. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] op de hoogte had kunnen zijn van de curatele en dat de betalingen aan [A] niet bevrijdend waren. De kantonrechter heeft de vordering van de curator grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele onderdelen die niet voldoende onderbouwd waren. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] toegewezen, omdat deze grotendeels in het ongelijk was gesteld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9379688 UV EXPL 21-144 VS/1257
Kort geding vonnis van 10 november 2021
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
in haar hoedanigheid van curator van de heer [A] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.A.H.H. Ceelen, werkzaam bij DAS-rechtsbijstand.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd. De curandus wordt [A] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties (12)
  • de nagezonden productie 13
  • de mondelinge behandeling op 6 september 2021, waar aan [gedaagde] verstek is verleend
  • het e-mailbericht van de griffier van 8 september 2021 waarin partijen is medegedeeld dat kort voor de mondelinge behandeling een verzoek tot aanhouding van [gedaagde] was binnengekomen en dat dit verzoek wordt gekwalificeerd als een zuivering van het op de zitting verleende verstek
  • de conclusie van antwoord met producties (3)
  • de akte wijziging van eis met productie
  • de mondelinge behandeling op 25 oktober 2021, waar de gemachtigden van partijen zijn verschenen. [gedaagde] heeft de jaaropgaaf 2020, een loonstrook van periode 13 en een overboeking van het salaris van [A] op 14 januari 2021 overgelegd. [eiseres] heeft daar geen bezwaar tegen gemaakt. Deze stukken maken onderdeel uit van het procesdossier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] is bij beschikking van 15 augustus 2017 onder curatele gesteld. [eiseres] is benoemd tot curator. [A] is opgenomen in het Curatele- en Bewindregister.
2.2.
[A] is met ingang van 13 juli 2020 in dienst getreden bij [gedaagde] B.V. in de functie van verzorgende thuishulp, op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden. Op 8 februari 2020 is een tweede arbeidsovereenkomst aangegaan voor de duur van zes maanden. De arbeidsovereenkomst zou eindigen op 12 augustus 2021 (artikel 3). Het loon wordt per periode van vier weken uitbetaald en bedraagt € 1.521,60 bruto.
2.3.
Op 9 november 2020 meldt [eiseres] aan [gedaagde] dat [A] onder curatele staat. [eiseres] verzoekt het loon van [A] voortaan op de beheerrekening te storten. [gedaagde] heeft aan dit verzoek wat betreft de periodes 11 2020 en 3 en 4 2021 gehoor gegeven.
2.4.
Bij e-mailbericht van 10 mei 2021 vraagt [A] of hij in de laatste week van mei kan stoppen. [gedaagde] reageert met de mededeling dat de opzegging wordt goedgekeurd met inachtneming van een opzegtermijn van één maand en dat de laatste werkdag 30 juni 2021 zal zijn. Hierop meldt [A] dat hij liever aan het eind van de maand mei stopt.
2.5.
[A] is eind mei 2021 naar [.] vertrokken.
2.6.
Bij brief van 9 juni 2021 meldt [eiseres] aan [gedaagde] dat het loon van [A] over de periode 6 tot en met 10 en 13 2020 en 1 en 2 2021 niet is overgemaakt op de beheerrekening. [gedaagde] wordt gesommeerd de betalingen over genoemde perioden alsnog te verrichten op de beheerrekening. Dat is niet gebeurd.
2.7.
Bij brief van 22 juli 2021 meldt [eiseres] aan [gedaagde] dat [A] met ingang van die dag beschikbaar is voor werk.
2.8.
Op 4 augustus 2021 is ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag gelegd op haar bankrekening.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Na wijziging van eis vordert [eiseres] dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zakelijk weergegeven, [gedaagde] veroordeelt tot:
betaling aan [eiseres] van € 8.932,03 netto en € 3.043,20 bruto ten titel van achterstallig salaris, althans een zodanig bedrag dat de kantonrechter in goede justitie nader zal bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2021 tot de algehele voldoening;
betaling aan [eiseres] van een bedrag gelijk aan 8% van de onder 1 genoemde vorderingen ter zake achterstallige vakantietoeslag, althans van een zodanig bedrag dat de kantonrechter in goede justitie nader zal bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente van 9 juni 2021 tot de algehele voldoening;
betaling aan [eiseres] van de wettelijke verhoging van 50% over de vorderingen genoemd onder 1 en 2, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
9 juni 2021 tot de algehele voldoening;
4. afgifte van de correcte loonstroken over periode 13 van 2020 en periode 7 van 2021, alsmede de getekende schriftelijke arbeidsovereenkomst en de jaaropgave over 2020, binnen een week na dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 250,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
5. betaling aan [eiseres] van het bedrag van € 508,59 bruto als transitievergoeding danwel als schadevergoeding voor het onrechtmatig handelen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2021;
6. betaling aan [eiseres] van € 1.521,60 bruto als aanzeggingsboete dan wel schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2021;
7. betaling aan [eiseres] van € 345,25 voor het gelegde en uit te winnen conservatoir derdenbeslag onder de ABN AMRO Bank op bankrekening met nummer [rekeningnummer] ;
8. betaling van de kosten van deze procedure, inclusief het nasalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente indien voldoening niet binnen veertien dagen daarvan heeft plaatsgevonden.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van de vordering vloeit voort uit de door [eiseres] gestelde op handen zijnde executoriale verkoop van de woning van [A] door de hypotheekhouder vanwege een achterstand in de hypotheekbetalingen.
4.2.
In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, worden beoordeeld of de vorderingen van [eiseres] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat, vooruitlopend daarop, toewijzing mede gelet op de wederzijdse belangen reeds nu gerechtvaardigd is.
Het navolgende is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen en geen definitieve beslechting van het geschil.
4.3.
Uit het door de [eiseres] overgelegde uittreksel uit het Centraal Curatele- en Bewindregister van 14 mei 2021 blijkt dat [A] (nog steeds) onder curatele staat. De ondercuratelestelling heeft vanaf het tijdstip van inwerkingtreding handelingsonbekwaamheid van de curandus tot gevolg. De kantonrechter overweegt dat de regeling van curatele voorziet in de vernietigbaarheid van door de curandus verrichte rechtshandelingen. De regeling, waaronder ook de inschrijving van de curatele in genoemd openbaar register, strekt daarmee in de eerste plaats tot bescherming van de curandus. Die inschrijving heeft immers ook tot doel te voorkomen dat de curandus voor hemzelf nadelige overeenkomsten sluit. Daarnaast strekt de regeling ook tot bescherming van de belangen van de wederpartij van de curandus tegen het aangaan van vernietigbare afspraken.
4.4.
Tegen deze achtergrond zal de kantonrechter de vorderingen van [eiseres] beoordelen.
Ten aanzien van de loonvordering
4.5.
De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] haar loonvordering baseert op de stelling dat [gedaagde] op grond van het Curatele- en Bewindregister ervan op de hoogte had kunnen en moeten zijn dat [A] onder curatele staat. [gedaagde] had het loon van [A] daarom moeten overmaken op de bankrekening van [A] waarover [eiseres] als curator het beheer heeft. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] met het overmaken van het loon op de door [A] zelf opgegeven bankrekening(en) niet bevrijdend betaald. [A] was vanwege de curatele niet bevoegd die betalingen in ontvangst te nemen en daarnaast hebben deze hem niet, althans niet volledig, tot voordeel gestrekt. [gedaagde] moet daarom de in het petitum onder 1. genoemde bedragen alsnog (ten behoeve van [A] ) betalen aan [eiseres] .
4.6.
[gedaagde] voert daartegen aan dat zij wat betreft de loonperioden 8 tot en met 10 2020 (het tijdvak aanvang dienstverband – kennisgeving van de onder curatelestelling) niets verschuldigd is aan [eiseres] . [gedaagde] was niet bekend met de curatele van [A] toen hij bij haar solliciteerde en er waren geen aanwijzingen op grond waarvan [gedaagde] dat had kunnen of moeten weten.
Wat betreft de betalingen in het tijdvak vanaf periode 11 2020 tot 1 juli 2021 die niet op de beheerrekening zijn betaald, voor zover die niet als bevrijdend kunnen worden aangemerkt, stelt [gedaagde] subsidiair dat een substantieel deel van het betaalde loon aan verzorging/kosten levensonderhoud van [A] zijn opgegaan. Het is redelijk en billijk om een bedrag van € 1.000,00 per maand in mindering te brengen op het eventueel alsnog verschuldigde loon.
4.7.
Vooropgesteld wordt dat als een contractspartij de keuze maakt het Centraal Curatele- en Bewindregister - een openbaar register, dat op eenvoudige wijze kosteloos digitaal benaderbaar is - niet te raadplegen alvorens een overeenkomst aan te gaan, dat zij dan het risico neemt dat de overeenkomst vernietigd wordt als de contractant onder curatele blijkt te staan. Dit geldt ook voor een werkgever - in dit geval [gedaagde] - bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst met een werknemer. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in haar stelling dat van haar in redelijkheid niet verlangd kon worden het Curatele- en Bewindregister te raadplegen. Als dat standpunt gevolgd zou worden, dan verliest de openbare registratie immers haar beschermingsdoel. Op [gedaagde] rustte in dit opzicht een onderzoeksplicht die er toe leidt dat haar geen beroep toekomt op het door haar gestelde gerechtvaardigd vertrouwen. De gevolgen van het niet raadplegen van dit register komen in beginsel dan ook voor rekening en risico van [gedaagde] .
4.8.
Vast staat dat [gedaagde] het loon van [A] over de periodes 8, 9, 10, 12, 13 van 2020 (van de laatste periode heeft [gedaagde] op de zitting een afschrift van een loonstrook overgelegd) en 1 en 2 van 2021 heeft overgemaakt op de door [A] opgegeven rekeningnummers, niet zijnde de beheerrekening.
4.9.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter kan ten aanzien van een deel van die betalingen worden gezegd dat deze bevrijdend zijn geweest. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.10.
In artikel 6:31 BW is bepaald, voor zover hier van belang, dat betaling aan een onbekwame schuldeiser - [A] - de schuldenaar - [gedaagde] - bevrijdt, voor zover het betaalde de onbekwame tot werkelijk voordeel heeft gestrekt. Van 'werkelijk voordeel' is onder meer sprake wanneer het betaalde door [A] nuttig is besteed. Nuttig zijn in ieder geval uitgaven voor levensonderhoud. Partijen zijn het erover eens dat [A] een deel van het ontvangen loon heeft gebruikt voor zijn verzorging en levensonderhoud. [gedaagde] becijfert dit op € 1.000,00 per maand, maar onderbouwt dit niet. [eiseres] voert aan dat het leefgeld € 100,00 per week bedraagt, wat neerkomt op € 400,00 netto per periode. [eiseres] heeft daarom een bedrag van € 2.400,00 (6 x € 400,00) op de vordering in mindering gebracht. Het bedrag van € 400,00 leefgeld per periode is door [gedaagde] niet gemotiveerd weersproken zodat voldoende aannemelijk is dat dat bedrag tot werkelijk voordeel van [A] heeft gestrekt. De kantonrechter gaat daar dan ook van uit.
4.11.
Het vorenstaande betekent dat het door [eiseres] gevorderde netto bedrag van € 8.932,03 [loon over de periodes 8, 9, 10 en 12 2020 en periode 1 en 2 2021, een totaalbedrag van € 11.332,03 waarop in mindering strekt een bedrag van € 2.400,00 (= 6 x € 400,00)] voor toewijzing klaarligt. Omdat [gedaagde] van periode 13 2020 een loonstrook heeft overgelegd en een bewijs van overschrijving van € 1.784,43 netto op een ander rekeningnummer dan de beheerrekening, zal de kantonrechter dit bedrag (minus € 400,00 leefgeld) als uitgangspunt nemen en dus € 1.384,43 netto toewijzen in plaats van het door [eiseres] , bij haar gebrek aan wetenschap, gevorderde brutobedrag van
€ 1.521,05.
Ten aanzien van de loonvordering periode 7 2021, transitievergoeding en aanzegvergoeding
4.12.
[eiseres] stelt dat de arbeidsovereenkomst niet eerder rechtsgeldig is geëindigd dan op 12 augustus 2021 en maakt daarom aanspraak op betaling van periode 7 (die ziet op de periode vanaf 22 juli tot 12 augustus 2021), de betaling van de transitievergoeding en de aanzegboete dan wel een schadevergoeding voor gelijke bedragen omdat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld.
4.13.
[gedaagde] betwist dit en stelt dat [A] vanaf periode 5 niet meer heeft gewerkt. Het dienstverband is met ingang van 1 juli 2021 beëindigd en die beëindiging is definitief omdat [eiseres] geen gebruik heeft gemaakt van de vervaltermijn van 2 maanden (artikel 7:686a BW) die geldt voor vernietiging van een opzegging door de werkgever.
4.14.
Wat betreft deze onderdelen van de vordering is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk geworden dat deze in een eventuele bodemprocedure zullen worden toegewezen. De kantonrechter licht dat als volgt toe.
Uit de overgelegde e-mailwisseling tussen [A] en [gedaagde] (productie 8 bij dagvaarding) kan worden afgeleid dat [A] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. [gedaagde] heeft daarmee ingestemd en [A] heeft vervolgens, in overeenstemming met zijn verzoek om eind mei te stoppen, geen werkzaamheden meer verricht voor [gedaagde] .
4.15.
De opzegging van [A] kwalificeert als een eenzijdige rechtshandeling door een handelingsonbekwame. Deze rechtshandeling is op grond van art. 3:32 BW vernietigbaar. Anders dan partijen menen gaat het dan niet om een vernietiging van de opzegging op grond van artikel 7:686a BW maar om een vernietiging van de rechtshandeling door [A] op grond van artikel 3:32 jo 3:49 BW. De vordering tot vernietiging verjaart binnen drie jaren nadat de handeling van de curandus ter kennis is gekomen van de wettelijk vertegenwoordiger (art. 3:52 lid 1 sub a BW). Niet is gesteld dat een dergelijke vernietiging heeft plaatsgevonden zodat het er vooralsnog voor moet worden gehouden dat de curator heeft ingestemd met de opzegging. Omdat de arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn opgezegd tegen 1 juli 2021 kan [eiseres] geen aanspraak maken op het loon over periode 7. Er bestaat evenmin recht op een transitievergoeding of aanzegvergoeding als het initiatief voor het beëindigen van het dienstverband of het niet voortzetten van het dienstverband bij de werknemer ligt. Aan een beoordeling van de vraag of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld waardoor [eiseres] de transitievergoeding niet tijdig kon vorderen, komt de kantonrechter dan ook niet toe.
Conclusie
4.16.
De slotsom is dat een bedrag van totaal € 10.316,46 netto aan loon (€ 8.932,03 + € 1.384,43) ter zake de periodes 8, 9, 10, 12, 13 2020 en 1, en 2 2021 zal worden toegewezen. De gevorderde vakantietoeslag van 8% is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat de kantonrechter zal aansluiten bij het hierover bepaalde in de arbeidsovereenkomst. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 9 juni 2021.
4.17.
[eiseres] vordert de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de nabetaling van het salaris. In de gegeven omstandigheden, waaronder met name het feit dat [gedaagde] de gevorderde bedragen al eenmaal heeft betaald, ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot nihil.
4.18.
Het gevorderde onder 4. van het petitum wordt afgewezen. De kantonrechter overweegt dat de loonstrook over periode 13 2020, de arbeidsovereenkomst en de jaaropgave 2020 door [gedaagde] zijn overgelegd zodat [eiseres] bij toewijzing daarvan
geen belang meer heeft. Verder bestaat voor het opmaken van een loonstrook over periode 7, zoals in 4.15 is overwogen, geen aanleiding.
Proceskosten
4.19.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder de beslagkosten die [gedaagde] niet heeft weersproken. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 121,42
- griffierecht € 507,00
- beslagkosten € 345,25
- salaris gemachtigde €
747,00(1 punten x tarief € 747,00)
Totaal € 1.720,49
4.20.
In het procesverloop (1.1) staat vermeld en op de zitting is besproken dat er op 6 september 2021 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden terwijl [gedaagde] om aanhouding van de zitting had verzocht. De proceskosten die [eiseres] in dat verband heeft gemaakt komen voor rekening van de griffier van de rechtbank. De kantonrechter begroot deze kosten op € 498,00. Deze kosten zullen door de rechtbank worden vergoed.
4.21.
De nakosten worden toegewezen als hierna vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen € 10.316,46 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW van 9 juni 2021 tot de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag gelijk aan 8% vakantietoeslag, berekend zoals is overeengekomen in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW van 9 juni 2021 tot de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.720,49, waarin begrepen € 747,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde
,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.5.
bepaalt dat de kosten van zitting op 6 september 2021 aan de zijde van [eiseres] begroot op € 498,00, voor rekening van de griffier van de rechtbank komen;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 november 2021.