ECLI:NL:RBMNE:2021:5623

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/4420
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende last onder dwangsom

Op 8 oktober 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weesp aan verzoekers een last onder dwangsom opgelegd. Verzoekers moesten binnen zes weken de haag op hun adres terugbrengen tot een hoogte van maximaal 1,10 meter, anders zouden zij een dwangsom van € 2.500,- moeten betalen. Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 18 november 2021 uitspraak gedaan in deze zaak.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een uitspraak kan worden gedaan zonder dat partijen op een zitting verschijnen, indien het verzoek kennelijk ongegrond of gegrond is. Verzoekers hebben verzocht om schorsing van het primaire besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er aanleiding is om de voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat het terugbrengen van de haag niet zonder meer hersteld kan worden als het bezwaar gegrond wordt verklaard.

De voorzieningenrechter heeft besloten het primaire besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden en verweerder is veroordeeld in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 748,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier mr. L. Ruizendaal-van der Veen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4420

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 november 2021 in de zaak tussen

[verzoekers] , verzoekers

(gemachtigde: mr. A.A.M. van der Linden),
en

Het college van burgemeester en wethouders van Weesp , verweerder

(gemachtigde: mr. S. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2021 (het primaire besluit] heeft verweerder aan verzoekers een last onder dwangsom opgelegd. Op grond van deze last onder dwangsom moeten verzoekers binnen zes weken na dagtekening van het besluit de haag op het adres [adres] in [plaats] over de gehele lengte grenzend aan de rijweg van het [adres] terugbrengen en houden tot een hoogte van maximaal 1,10 meter. Als zij dat niet doen, dan moeten verzoekers een dwangsom betalen van € 2.500,-.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond, of kennelijk gegrond is.
2. Verzoekers hebben verzocht het primaire besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat deze voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Bij e-mail van 15 november 2021 heeft verweerder de voorzieningenrechter medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van de gevraagde voorziening.
4. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Daarbij is tevens van belang dat het gaat om het terugbrengen van de haag van circa 2 meter naar 1,10 meter en dat dit niet zonder meer hersteld kan worden, mocht het bezwaar gegrond worden verklaard. De voorzieningenrechter treft daarom de voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hun betaalde griffierecht vergoedt. Ook veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoekers gemaakte p roceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van een verzoekschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

BeslissingDe voorzieningenrechter:- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;- schorst het primaire besluit tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekers te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.