ECLI:NL:RBMNE:2021:5624

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/2377
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhavingsverzoek tegen woonoverlast met betrekking tot studentenhuisvesting in Utrecht

Op 18 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, bewoners van een woning in Utrecht, en de burgemeester van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een handhavingsverzoek van eisers tegen woonoverlast veroorzaakt door studenten die in een nabijgelegen pand wonen, verhuurd door derde-partijen. In het primaire besluit van 29 oktober 2021 heeft de burgemeester het verzoek om handhaving afgewezen, met de motivatie dat er geen sprake was van hinderlijk gedrag zoals bedoeld in de Algemene plaatselijke verordening (Apv) van Utrecht. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 7 april 2021.

De rechtbank heeft het beroep van eisers op 25 augustus 2021 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er sprake was van ernstige en herhaaldelijke hinder, maar de burgemeester had niet voldoende gemotiveerd waarom handhaving door de politie als een andere geschikte manier werd gezien om de overlast tegen te gaan. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had aangetoond dat de politie-inzet effectief zou zijn, gezien de voorgeschiedenis van de zaak waarin eerdere politie-inzet niet het gewenste effect had gehad.

De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was en dat de burgemeester een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de burgemeester opgedragen om de proceskosten van eisers te vergoeden, omdat het primaire besluit onvoldoende gemotiveerd was en er een fout was gemaakt in de beoordeling van het handhavingsverzoek. De rechtbank gaf de burgemeester een termijn van acht weken om een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de verhuurders als belanghebbenden gehoord moesten worden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2377

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht , verweerder

(gemachtigde: mr. E. Ossel).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel:
[verhuurder 1], te [plaats 1] , en
[verhuurder 2], te [plaats 2]

Procesverloop

In het besluit van 29 oktober 2021 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen woonoverlast aan de [adres 1] te [woonplaats] , afgewezen.
In het besluit van 7 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partijen zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers wonen aan de [adres 2] in [woonplaats] . Zij ervaren geluidsoverlast van de bewoners van het adres [adres 1] . Dit betreft een pand dat door derde-partijen [verhuurder 1] en [verhuurder 2] (hierna verhuurders) verhuurd wordt aan ongeveer 17 tot 18 studenten.
Eisers hebben de overlast in 2011 voor het eerst bij de gemeente kenbaar gemaakt, en sindsdien nog een aantal keren. De gemeente heeft hierop verschillende acties ondernomen. Eerst is in 2011 een buurtbemiddelingstraject gestart. Vervolgens is na een nieuwe melding in 2014 aan de verhuurders verzocht maatregelen tegen de overlast te treffen. Zij hebben toegezegd meer toezicht op locatie te houden. In 2017 zijn de verhuurders opnieuw aangesproken, en is afgesproken dat zij de huisregels en huurovereenkomsten zouden gaan aanscherpen. In 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen eisers, de verhuurders en een wijkagent. Er werd afgesproken dat een Whatsappgroep zou worden aangemaakt waarin snel kan worden gecommuniceerd over eventuele overlast. In deze Whatsappgroep zitten in ieder geval eisers, de bewoners van de [adres 1] , de verhuurders en een wijkagent. In 2020 geven eisers aan niet meer in gesprek te willen met de bewoners en verhuurders omdat dit volgens hen geen zin heeft. Het dossier wordt overgedragen aan een casemanager extreme woonoverlast van U-centraal. Eisers hebben aan deze casemanager laten weten niet meer te willen investeren in bemiddelingspogingen, waardoor de casemanager het dossier heeft gesloten. Eisers hebben vervolgens op 27 augustus 2020 een verzoek aan verweerder gedaan om handhaving wegens woonoverlast.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen. In het primaire besluit heeft verweerder hierbij overwogen dat om handhaving van artikel 2.28a van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 (Apv) is verzocht, terwijl niet is gebleken van hinderlijk lachgasgebruik zoals in dit artikel genoemd.
In het bestreden besluit erkent verweerder dat het duidelijk was dat sprake was van een kennelijke verschrijving, en dat eisers hadden verzocht om handhaving op grond van artikel 2.38a van de Apv, te weten woonoverlast. Verder erkent verweerder dat er in deze situatie sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder. Toch besluit verweerder het verzoek om handhaving af te wijzen en zijn bestuursdwangbevoegdheid niet te gebruiken. Verweerder stelt dat deze bevoegdheid een zwaar middel is, en als ultimum remedium moet worden gezien. De bevoegdheid kan dan ook alleen worden ingezet als er geen andere geschikte manieren meer voorhanden zijn om de overlast aan te pakken, en volgens verweerder zijn deze geschikte manieren er nog wel. Er dient eerst restrictievere handhaving door de politie plaats te vinden. Met de politie is de afspraak gemaakt dat telkens als overlast wordt geconstateerd, er wordt bekeurd. Verweerder verwacht, mede gezien de voorgeschiedenis van deze casus, dat deze handhaving snel effect zal hebben.
Standpunt eisers
3. Volgens eisers had verweerder wel zijn bevoegdheid tot bestuursdwang toe moeten passen. De handhaving door de politie kan namelijk niet worden gezien als een ‘andere geschikte wijze’, zoals genoemd in artikel 2.38a, zesde lid, van de Apv. Ten eerste stellen eisers hiertoe dat handhaving door de politie nauwelijks effect zal hebben. Niet is gebleken dat het verbaliseren sinds 2020 effect heeft gehad. Daarnaast vragen eisers zich af waarom verweerder de politie niet eerder gevraagd heeft handhavend op te treden. Ten tweede is handhaving door de politie volgens eisers niet restrictiever dan bestuursdwang. Er kan immers al sprake zijn van ernstige woonoverlast, voordat dit zo erg is dat de politie reden ziet dit te bekeuren. Ook kan de gemeente gedragsaanwijzingen opleggen die restrictiever zijn dan bekeuringen door de politie. Ten derde betogen eisers dat verweerder in zijn besluit ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat het gaat om professionele verhuurders van het pand aan de [adres 1] , waardoor er strengere eisen gesteld worden aan ‘goed verhuurderschap’ en de gemeente strenger moet handhaven. Tot slot wijzen eisers er op dat het van belang is dat duidelijk wordt aan welke normen de bewoners moeten voldoen. Dit is voor de bewoners van belang, maar zou ook voor de politie van belang zijn als ze zouden moeten bekeuren.
Oordeel van de rechtbank
4. Iemand die een woning gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen (brp) is ingeschreven, moet er voor zorgen dat er vanuit die woning of daaromheen geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt. [1] Indien deze regel wordt overtreden, en er dus sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder, kan de burgemeester een last onder bestuursdwang opleggen. Dit kan hij in ieder geval doen bij geluidshinder. De burgemeester zal alleen van zijn bevoegdheid gebruik maken als de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. Uit de toelichting bij dit artikel volgt ook dat de bevoegdheid moet worden gezien als een ultimum remedium. Het moet alleen worden gebruikt als er een geen andere (minder ingrijpende) middelen voorhanden zijn.
5. Eisers en verweerder zijn het er over eens dat er sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder. Dat heeft verweerder immers in het besluit opgenomen en op zitting nogmaals bevestigd. Ook heeft verweerder eisers niet tegengeworpen dat zij eerst nogmaals met de bewoners in gesprek moeten gaan, voordat verweerder van zijn bevoegdheid gebruik zou maken. Het gaat slechts om de vraag of verweerder restrictieve handhaving door de politie heeft mogen zien als een andere geschikte wijze waarop de overlast kan worden tegengegaan, en of verweerder het besluit op dit punt voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank overweegt hierbij nog dat verweerder volgens het recht dat gold ten tijde van het primaire en het bestreden besluit, niet in alle gevallen bestuursdwang kan uitoefenen ten opzichte van verhuurders. Volgens de wettekst van artikel 2.38a van de Apv van dat moment kan dit immers alleen als de woning verhuurd wordt aan iemand die niet in de brp van deze gemeente ingeschreven stond. De rechtbank heeft te weinig informatie om te beoordelen of hier sprake van is. Wel staat vast dat verweerder bestuursdwang ten opzichte van de bewoners kan uitoefenen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat restrictieve handhaving door de politie een andere geschikte wijze is waarop de overlast kan worden tegengegaan. Op zitting is duidelijk geworden dat de politie al langer betrokken is bij deze zaak, maar dat dit dus telkens niet tot het gewenste effect heeft geleid. Zo zijn ze in 2014 ook al langs geweest na een melding van geluidsoverlast, en is een wijkagent deelnemer van de groepsapp waarin meldingen worden gemaakt van overlast. Sinds 2020 is de politie regelmatiger langs geweest. Uit het bestreden besluit blijkt dat de politie sinds die tijd zeven keer overlast heeft geconstateerd en twee keer verbaliserend heeft opgetreden. Verweerder heeft ook op zitting toegelicht dat er afspraken met de politie zijn gemaakt dat als er een melding komt van overlast, de bewoners van de [adres 1] consequent bekeurd worden. Volgens verweerder leert de voorgeschiedenis dat deze ingezette maatregelen effect hebben gehad. Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd waar zij op baseren dat deze maatregelen effect hebben. Eisers hebben immers naar voren gebracht dat de overlast helemaal niet is afgenomen. Omdat de politie eerder al betrokken was bij deze casus en dit toen ook niet het gewenste effect heeft gehad, acht de rechtbank deze uitspraak van eisers aannemelijk. Het is nu aan verweerder om te motiveren waarom deze maatregelen nu wel het gewenste effect zullen hebben. Dat heeft verweerder onvoldoende gedaan.
7. Verweerder heeft op zitting naar voren gebracht dat het moeilijk is een gedragsmaatregel te verzinnen die het gewenste effect zal hebben op deze situatie. De rechtbank begrijpt dat. Verweerder heeft echter wel deze bevoegdheid tot handhaving en volgens vaste rechtspraak dient een bestuursorgaan in beginsel gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot handhaving. [2] Hoewel dat bij deze bevoegdheid iets anders ligt, omdat het als een ultimum remedium moet worden gezien en er geen andere geschikte manieren meer mogen zijn om de woonoverlast tegen te gaan, betekent dit wel dat dat verweerder in beginsel van deze bevoegdheid gebruik moet maken als er geen andere geschikte manier meer is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er nog een andere geschikte manier is om de geluidsoverlast tegen te gaan.
Conclusie
8. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is. Verweerder moet een nieuw besluit te nemen waarbij hij rekening moet houden met deze uitspraak. Hierbij moet verweerder ook rekening houden met het volgende. De verhuurders en de bewoners van de [adres 1] zijn niet betrokken bij de bezwaarprocedure. Zij moeten echter wel als belanghebbenden worden gezien, en hadden daarom ook gehoord moeten worden. Op zitting hebben de verhuurders ook aangegeven dat ze graag gehoord hadden willen worden. Verweerder heeft nu vastgesteld dat er sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder, terwijl verhuurders het daar niet mee eens zijn. Voordat verweerder een nieuw besluit neemt, dient er daarom nog een hoorzitting plaats te vinden waarin ook de derde-partijen moeten worden gehoord. De rechtbank geeft verweerder een termijn van 8 weken voor het nemen van een nieuw besluit.
Proceskostenvergoeding
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij in beroep heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat eisers de proceskosten van de bezwaarprocedure vergoed dienen te krijgen. Het primaire besluit was immers nauwelijks gemotiveerd en verweerder is hierin ten onrechte uitgegaan van een handhavingsverzoek op grond van artikel 2.28a van de Apv, terwijl er vanwege de tekst van het verzoek en de voorgeschiedenis duidelijk sprake was van een verzoek om handhaving op grond van artikel 2.38a van de Apv. Verweerder heeft deze fout in het bestreden besluit ook erkend. Omdat dit de voornaamste reden was voor afwijzing van het verzoek in het primaire besluit, en het bezwaar zich slechts daar tegen richtte, vindt de rechtbank het passend om het verzoek om proceskosten in bezwaar ook toe te wijzen.
De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 534,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.564,-. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder daarnaast aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.564,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Ruizendaal-Van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op
18 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dat volgt uit artikel 2.38a van de Apv, zoals deze gold op 2021, die in navolging van artikel 151d van de Gemeentewet is opgesteld.
2.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 12 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BT7390).