Op 18 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, bewoners van een woning in Utrecht, en de burgemeester van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een handhavingsverzoek van eisers tegen woonoverlast veroorzaakt door studenten die in een nabijgelegen pand wonen, verhuurd door derde-partijen. In het primaire besluit van 29 oktober 2021 heeft de burgemeester het verzoek om handhaving afgewezen, met de motivatie dat er geen sprake was van hinderlijk gedrag zoals bedoeld in de Algemene plaatselijke verordening (Apv) van Utrecht. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 7 april 2021.
De rechtbank heeft het beroep van eisers op 25 augustus 2021 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er sprake was van ernstige en herhaaldelijke hinder, maar de burgemeester had niet voldoende gemotiveerd waarom handhaving door de politie als een andere geschikte manier werd gezien om de overlast tegen te gaan. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had aangetoond dat de politie-inzet effectief zou zijn, gezien de voorgeschiedenis van de zaak waarin eerdere politie-inzet niet het gewenste effect had gehad.
De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was en dat de burgemeester een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de burgemeester opgedragen om de proceskosten van eisers te vergoeden, omdat het primaire besluit onvoldoende gemotiveerd was en er een fout was gemaakt in de beoordeling van het handhavingsverzoek. De rechtbank gaf de burgemeester een termijn van acht weken om een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de verhuurders als belanghebbenden gehoord moesten worden.