Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser had verlof voor het voorhanden hebben van een vuurwapen met de daarbij behorende munitie voor het beoefenen van de schietsport. De korpschef van de politie heeft dit vuurwapenverlof bij besluit van 16 oktober 2019 ingetrokken omdat het voorhanden hebben van wapens en munitie volgens verweerder niet langer aan eiser kan worden toevertrouwd. De aanleiding hiervoor is dat er op 8 augustus 2019 tegen eiser aangifte is gedaan van onttrekking aan het wettelijk gezag van een minderjarig meisje en op 18 september 2019 van het plegen van ontucht met ditzelfde meisje. Verweerder heeft de intrekking in stand gelaten in het bestreden besluit van 27 mei 2020.
Is voldoende tegemoetkomen aan eisers recht op inzage in de dossierstukken?
2. Eiser heeft in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft geschonden door de dossierstukken van de politie die ten grondslag liggen aan de aangifte pas in beroep aan eiser te verstrekken. Door de stukken tot dat moment voor hem achter te houden is er geen sprake van een eerlijk proces en is niet tegemoetgekomen aan eisers recht op inzage in de dossierstukken. Het was bovendien niet nodig in het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten, omdat de aangiftes al rond de datum van het bestreden besluit zijn ingetrokken en de zaak door het Openbaar Ministerie (OM) is geseponeerd. Daarbij heeft eiser er op de zitting op gewezen dat hij kort na de aangifte niet is gehoord door de politie, wat al een aanwijzing was dat de zaak zou worden geseponeerd, zodat er geen opsporingsbelang in de weg stond aan het verstrekken van de stukken.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zich niet kan beroepen op artikel 6 van het EVRM, omdat dit artikel alleen van toepassing is als sprake is van een ‘criminal charge’ (strafrechtelijke vervolging). Dit is niet aan de orde bij het intrekken van een wapenverlof, omdat dat dit geen strafrechtelijke sanctie is, maar een bestuursrechtelijke maatregel.
4. Dit standpunt van verweerder volgt de rechtbank niet. Het recht op een eerlijk proces is onder meer neergelegd in artikel 6 van het EVRM. Ook los van deze verdragsbepaling geldt dit recht in de nationale rechtsorde en omvat het onder meer het recht op gelijke proceskansen. Daaruit vloeit voort dat partijen in een procedure in beginsel recht hebben op kennisneming van alle stukken uit het dossier.
5. De rechtbank is evenwel van oordeel dat artikel 6 van het EVRM niet is geschonden. Verweerder heeft de politiestukken in eerste instantie niet met eiser gedeeld (met toepassing van artikel 7:18, zesde lid van de Awb), omdat de korpschef had aangegeven dat geheimhouding vereist was vanwege het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten door het OM, dat voor de korpschef zwaarder woog dan het belang van eiser om kennis te nemen van de stukken. Verweerder heeft toegelicht dat het hem ten tijde van het bestreden besluit niet bekend was dat de aangiftes tegen eiser waren ingetrokken. Op 11 september 2020 werd aan verweerder door het OM te kennen geven dat de vervolging geseponeerd zou worden, en op 14 september 2020 vernam hij van verweerder dat de onderliggende stukken (geanonimiseerd) aan eiser verstrekt mochten worden. Verweerder heeft de geanonimiseerde processen-verbaal dezelfde dag nog aan eiser verstrekt, samen met het verweerschrift.
De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. De rechtbank vindt de omstandigheid dat eiser niet kort na de aangifte is gehoord onvoldoende om enkel op grond daarvan de conclusie te trekken dat de zaak geseponeerd zou worden en er dus geen onderzoeks- en vervolgingsbelang was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gedaan om tegemoet te komen aan eisers recht op kennisneming en inzage, zodat zijn recht op een eerlijk proces niet is geschonden.
Is het besluit voldoende gemotiveerd?
6. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek heeft, omdat de aangiftes zijn ingetrokken en de strafbare feiten daarmee niet meer mogen worden betrokken bij het bestreden besluit. Er zijn geen andere feiten die het standpunt rechtvaardigen dat aan eiser geen wapens en munitie meer kan worden toevertrouwd.
7. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt in de toepasselijke regelgeving, de Circulaire Wapens en Munitie 2019 (Cwm 2019), is dat een wapenverlofhouder zich in een bijzondere positie bevindt ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die uitzonderingspositie brengt mee dat er zware eisen worden gesteld aan de betrouwbaarheid van een wapenverlofhouder. Van hem wordt verwacht dat hij de wettelijke regels stipt naleeft, ook regels die niet zijn gerelateerd aan wapenwetgeving, en dat hij geen overtredingen begaat die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde. Geringe twijfel hieraan, en daarmee aan het toevertrouwen aan iemand van wapens of munitie, is al voldoende reden voor intrekking van een wapenverlof, op voorwaarde dat deze twijfel onderbouwd en objectief toetsbaar is.Deze twijfel kan worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal of mutatierapport dat niet tot een veroordeling heeft geleid.Het gaat dus niet om de vraag of eiser schuldig is aan de misdrijven waarvoor tegen hem aangifte is gedaan, maar of er aanwijzingen zijn dat hem zijn wapenverlof niet langer kan worden toevertrouwd.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van de processen-verbaal en het mutatierapport van de aangifte kunnen concluderen dat het wapenverlof aan eiser niet langer kan worden toevertrouwd. Uit de politiestukken blijkt dat tegen eiser aangifte is gedaan van het onttrekken aan het gezag van een minderjarige leerling van hem en het plegen van ontuchtige handelingen met deze leerling. Verweerder heeft weliswaar van het OM vernomen dat de aangeefster, de voogd van de leerling, de aangiftes heeft ingetrokken omdat het haar duidelijk was geworden dat er sprake was van een serieuze relatie, maar die omstandigheid betekent niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Dit is omdat de zaak pas een aantal maanden na het bestreden besluit is geseponeerd en niet is gebleken dat de zaak is geseponeerd omdat eiser de handelingen niet zou hebben begaan. Verweerder heeft daarom kunnen oordelen dat er geringe twijfel is ontstaan aan of eiser zich stipt zal houden aan de wettelijke regels en geen overtredingen zal begaan die de rechtsorde aantasten. Dit betekent dat verweerder eisers wapenverlof heeft kunnen intrekken.
Heeft verweerder de belangen voldoende afgewogen?
9. Ten derde stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder geen deugdelijke belangenafweging heeft verricht. Omdat de aangiftes zijn ingetrokken, is er geen bewijs meer dat eiser een gevaar voor de veiligheid van de samenleving zou vormen. Dit belang kan daarom niet langer prevaleren boven eisers belang om te kunnen beschikken over een wapenverlof.
10. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Zoals hiervoor is overwogen betekent de omstandigheid dat de aangiftes inmiddels zijn ingetrokken niet dat er ten tijde van het bestreden besluit geen geringe twijfel is ontstaan aan het verantwoord zijn van eisers beschikking over een wapenverlof. Bij deze geringe twijfel is sprake van een zwaarwegend algemeen veiligheidsbelang. Dat eiser, zoals hij heeft aangegeven, door de intrekking van zijn verloven zijn schietsport niet meer met zijn eigen wapens kan uitoefenen, dan wel diverse functies als bestuurslid van de schietvereniging niet meer kan vervullen, niet meer aan verschillende schietcompetities kan meedoen en dat zijn eer en goede naam is aangetast, is daarbij van ondergeschikt belang.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.