ECLI:NL:RBMNE:2021:5643

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
20 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/2307
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen subsidievaststelling NOW 1.0 door restaurantondernemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een restaurantondernemer tegen de subsidievaststelling op basis van de NOW 1.0 regeling. De eiseres, een sushi en teppanyaki restaurant, had een tegemoetkoming in de loonkosten aangevraagd vanwege de coronacrisis. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had eerder een voorschot van € 64.045,-- verleend, maar na definitieve vaststelling op 16 februari 2021 bleek dat de loonkosten lager waren dan verwacht, waardoor de uiteindelijke tegemoetkoming op € 26.233,-- werd vastgesteld. Dit leidde tot een terugvordering van € 25.001,-- van het eerder uitbetaalde voorschot.

Eiseres maakte bezwaar tegen deze vaststelling, stellende dat de daling van de loonsom niet aan haar kon worden toegerekend, aangezien werknemers zelf ontslag hadden genomen. De rechtbank oordeelde echter dat de subsidie bedoeld is als tegemoetkoming in de daadwerkelijk gemaakte loonkosten en dat de daling van de loonsom niet gecorrigeerd kan worden naar het omzetverlies. De rechtbank volgde de redenering van de verweerder en concludeerde dat de subsidievaststelling terecht was en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om rekening te houden met de voorwaarden van de NOW-regeling en dat de regeling niet bedoeld is voor andere kosten dan loonkosten.

De rechtbank heeft de subsidievaststelling in stand gelaten en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2307
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2021 op het beroep in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: Y. Li),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1. Naar aanleiding van de coronacrisis is de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW 1.0) vastgesteld om werkgevers een tegemoetkoming te kunnen bieden in de betaling van hun loonkosten als zij gedurende een periode van drie maanden worden geconfronteerd met een acute terugval in de omzet met ten minste 20% vanwege een verminderde bedrijvigheid. De verminderde bedrijvigheid moet het gevolg zijn van buitengewone omstandigheden als gevolg van de coronacrisis die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend. De tegemoetkoming is bedoeld voor het in dienst kunnen houden van werknemers voor de uren die zij werkten voordat sprake was van de omzetdaling.
2. Eiseres exploiteert een sushi en teppanyaki restaurant. Bij besluit van 30 april 2020 (
de subsidieverlening) heeft verweerder eiseres op grond van de NOW 1.0 over de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 een tegemoetkoming in de loonkosten toegekend van € 64.045,--. Hiervan is € 51.234,-- als voorschot aan eiseres uitbetaald.
3. Op 15 januari 2021 heeft eiseres verweerder gevraagd om de tegemoetkoming definitief vast te stellen. In het besluit van 16 februari 2021 (
de subsidievaststelling) heeft verweerder de tegemoetkoming in de loonkosten van eiseres definitief vastgesteld op € 26.233,. Dit bedrag is lager dan de subsidie die aan eiseres was verleend, omdat de loonkosten van eiseres in de meetperiode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 achteraf lager zijn uitgevallen. Bij de subsidieverlening werd nog uitgegaan van een verwachte loonsom van € 63.252,, gebaseerd op drie maal de loonsom in het aangiftetijdvak januari 2020. De daadwerkelijke loonsom in de meetperiode was uiteindelijk echter € 47.089,. Het verschil van € 25.001, tussen de vastgestelde subsidie en het aan eiseres uitbetaalde voorschot moet eiseres terugbetalen.
4. Eiseres heeft tegen de subsidievaststelling bezwaar gemaakt. In het besluit van 5 mei 2021 (
het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is op 5 oktober 2021 bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiseres en verweerder hebben zich daarbij laten vertegenwoordigden door hun gemachtigden. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.

Overwegingen

5. Eiseres voert aan dat haar loonkosten in de meetperiode lager zijn uitgevallen ten opzichte van het aangiftetijdvak januari 2020, omdat een aantal werknemers in de tussentijd ontslag heeft genomen. Deze werknemers hebben daar zelf voor gekozen, zodat dit niet aan eiseres kan worden toegerekend. Eiseres kan het bedrag van € 25.001,-- niet terugbetalen, omdat zij het voorschot volledig heeft ingezet om een faillissement af te wenden. Bovendien vindt eiseres het niet eerlijk dat verweerder de daling van de loonsom niet heeft gecorrigeerd naar het omzetverlies. Ter onderbouwing van deze grond wijst eiseres op de Kamerbrief van verweerder van 3 december 2020 over vaststellingsbeschikkingen en dilemma’s in de NOW.
6.1
De rechtbank volgt eiseres niet. Zoals gezegd, is een subsidie op grond van de NOW 1.0 bedoeld als tegemoetkoming in de loonkosten. Dat betekent dat eiseres geen recht heeft op subsidie voor loonkosten die zij niet daadwerkelijk heeft gemaakt. Hoe de hoogte van de subsidie moet worden vastgesteld bij een dalende loonsom is bepaald in artikel 7, tweede lid van de NOW 1.0. Hierin is er bewust voor gekozen om de daling van de loonsom niet te corrigeren naar het omzetverlies
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder niet van deze rekenmethode afwijken. Uit de nota van toelichting op de NOW 1.0 blijkt dat de regeling een noodmaatregel is waarbij snel een zeer groot aantal werkgevers duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en de inhoud van de regeling. [1] Hierdoor heeft de regeling noodgedwongen een generiek en grofmazig karakter en kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen maatwerk worden geboden. In de situatie van eiseres is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van. Eiseres was bekend met het feit dat de subsidie bedoeld is om zoveel mogelijk werkgelegenheid te behouden en niet om in andere kosten dan loonkosten te voorzien. Eiseres kon er daarom niet van uitgaan dat afname van de loonkosten geen gevolgen zou hebben voor de hoogte van de vast te stellen subsidie, en heeft hier dan ook rekening mee kunnen en moeten houden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de subsidievaststelling in het bestreden besluit terecht en op goede gronden in stand gelaten. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in ’t Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Staatscourant 2020, 19874, p. 8 en 9.