ECLI:NL:RBMNE:2021:5644

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
20 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/2777
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen subsidievaststelling NOW 1.0 ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de subsidievaststelling op grond van de NOW 1.0. Eiser, een ondernemer in de haarverzorging, had een tegemoetkoming in de loonkosten aangevraagd vanwege een omzetdaling als gevolg van de coronacrisis. De verweerder, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, had de tegemoetkoming definitief vastgesteld op € 0,-- omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarde van een omzetdaling van ten minste 20%. Eiser had een omzetdaling van 15% gerapporteerd en moest het eerder ontvangen voorschot van € 7.038,-- terugbetalen. Eiser voerde aan dat verweerder ten onrechte van een te lage omzetdaling was uitgegaan, omdat een van zijn filialen in de referentieperiode wel omzet had gedraaid, terwijl deze in 2019 nog niet actief was. De rechtbank oordeelde echter dat de filialen onder één loonheffingennummer vallen en dat verweerder niet bevoegd was om onderscheid te maken tussen de filialen bij de subsidievaststelling. De rechtbank concludeerde dat de subsidievaststelling terecht in stand was gelaten en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2277
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2021 op het beroep in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [naam] , uit [plaats ] , eiser

(gemachtigde: A. Tahiroglu),
en
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder, namens deze de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1. Naar aanleiding van de coronacrisis is de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW 1.0) vastgesteld om werkgevers een tegemoetkoming te kunnen bieden in de betaling van hun loonkosten als zij gedurende een periode van drie maanden worden geconfronteerd met een acute terugval in de omzet met ten minste 20% vanwege een verminderde bedrijvigheid. De verminderde bedrijvigheid moet het gevolg zijn van buitengewone omstandigheden als gevolg van de coronacrisis die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend. De tegemoetkoming is bedoeld voor het in dienst kunnen houden van werknemers voor de uren die zij werkten voordat sprake was van de omzetdaling.
2. Eiser exploiteert een bedrijf in haarverzorging. Bij besluit van 10 april 2020 (
de subsidieverlening) heeft verweerder eiser op grond van de NOW 1.0 over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 een tegemoetkoming in de loonkosten toegekend van € 8.796,--. Hiervan is € 7.038,-- als voorschot aan eiser uitbetaald.
3. Op 9 november 2020 heeft eiser verweerder gevraagd om de tegemoetkoming definitief vast te stellen. In deze aanvraag heeft eiser vermeld dat in 2019 sprake was van een omzet van € 128.720,-- en in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 van een omzet van € 27.518,--, zodat eiser een omzetdaling van 15% heeft geleden.
4. Bij besluit van 8 januari 2021 (
de subsidievaststelling) heeft verweerder de tegemoetkoming in de loonkosten van eiser definitief vastgesteld op € 0,--. Om voor subsidie op grond van de NOW 1.0 in aanmerking te komen moet sprake zijn van een acute terugval in de omzet met ten minste 20%. Omdat bij eiser sprake is van een omzetdaling van 15%, voldoet eiser volgens verweerder niet aan de voorwaarde voor subsidie. Eiser moet het aan hem uitbetaalde voorschot van € 7.038,-- daarom terugbetalen.
5. Eiser heeft tegen de subsidievaststelling bezwaar gemaakt. In het besluit van 30 maart 2021 (
het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is op 5 oktober 2021 bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiser en verweerder hebben zich daarbij laten vertegenwoordigden door hun gemachtigden. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.

Overwegingen

6. Eiser voert aan dat verweerder van een te lage omzetdaling is uitgegaan. Eiser heeft een filiaal in [plaats ] en in [plaats ] . Het filiaal in [plaats ] was in 2019 nog niet actief en heeft in dat jaar dus geen bijdrage geleverd aan de omzet. In de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 was dit filiaal wel actief en heeft het wel omzet gedraaid. Hierdoor valt de totale omzet van eiser in die periode naar verhouding hoger uit ten opzichte van de omzet in 2019. Volgens eiser leidt dit tot een lagere omzetdaling dan hij in werkelijkheid heeft geleden. Verweerder had hier rekening mee moeten houden door de omzet van het filiaal in [plaats ] buiten beschouwing te laten, of door de omzet van dit filiaal naar rato op te tellen bij de totale omzet in 2019.
7. De rechtbank volgt eiser niet. De rechtbank stelt voorop dat artikel 8, derde lid, van de NOW 1.0 bepaalt dat een werkgever slechts eenmaal per loonheffingennummer een subsidieaanvraag kan indienen. Niet in geschil is dat de filialen van eiser zijn ondergebracht onder één loonheffingennummer. Dat betekent dat de filialen tezamen moeten worden gezien als één onderneming en dat verweerder niet bevoegd is om daar bij het vaststellen van de subsidie onderscheid in te maken. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder in geval van eiser ook niet van deze bepaling hoeven afwijken. Uit de nota van toelichting op de NOW 1.0 blijkt dat de regeling een noodmaatregel is waarbij snel een zeer groot aantal werkgevers duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en de inhoud van de regeling. [1] Hierdoor heeft de regeling noodgedwongen een generiek en grofmazig karakter en kan niet steeds maatwerk worden geboden. In de rechtspraak over de NOW 1.0 tot nu toe komt naar voren dat in beginsel alleen maatwerk kan worden geboden als sprake is van een tekortkoming die niet aan de werkgever kan worden toegerekend. Voorbeelden hiervan zijn het ontbreken van een loonsom op de peildatum bij starters, of een wijziging van de rechtsvorm. Hiervan is bij eiser geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de subsidievaststelling in het bestreden besluit terecht en op goede gronden in stand gelaten. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in ’t Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Staatscourant 2020, 19874, p. 8 en 9.