In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die als beveiliger werkte, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiser was sinds 14 april 2017 uitgevallen voor zijn werk en had na een nieuwe ziekteperiode op 15 mei 2019 een ZW-uitkering ontvangen. Na een jaar ziekte heeft het Uwv de uitkering per 18 augustus 2020 beëindigd, omdat eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het besluit in stand gelaten na heronderzoek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de beperkingen van eiser in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) niet zijn aangepast. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende is onderbouwd, vooral gezien de ernst van eisers darmproblematiek. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat het Uwv in beroep alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat de FML voldoet aan de eisen. Eiser krijgt inhoudelijk geen gelijk, maar het Uwv wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.582,58 en moet het griffierecht van € 49,-- vergoeden.