ECLI:NL:RBMNE:2021:5646

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
20 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/1079
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na een jaar ziekte en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die als beveiliger werkte, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiser was sinds 14 april 2017 uitgevallen voor zijn werk en had na een nieuwe ziekteperiode op 15 mei 2019 een ZW-uitkering ontvangen. Na een jaar ziekte heeft het Uwv de uitkering per 18 augustus 2020 beëindigd, omdat eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het besluit in stand gelaten na heronderzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de beperkingen van eiser in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) niet zijn aangepast. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende is onderbouwd, vooral gezien de ernst van eisers darmproblematiek. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat het Uwv in beroep alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat de FML voldoet aan de eisen. Eiser krijgt inhoudelijk geen gelijk, maar het Uwv wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.582,58 en moet het griffierecht van € 49,-- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1079

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] uit [plaats] ,eiser,

(gemachtigde: mr. G.J.A.M. Gloudi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder,
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding

1.1
Eiser werkte als beveiliger op het spoor bij [bedrijf] B.V. voor gemiddeld 40,92 uur per week. Op 14 april 2017 is hij uitgevallen voor dit werk. Zijn dienstverband is op 31 juli 2017 geëindigd. Eiser is in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na een nieuwe ziekteperiode heeft eiser zich wederom ziekgemeld op 15 mei 2019. Het Uwv heeft eiser vervolgens een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na één jaar ziekte, per 13 mei 2020, heeft het Uwv beoordeeld of eiser nog steeds recht heeft op een ZWuitkering. Hiervoor moet vast komen staan dat eiser nog steeds ongeschikt is voor zijn eigen werk (beveiliger op het spoor) en 65% of minder kan verdienen van het inkomen dat hij had voordat zij ziek werd.
1.2
Een arts van het Uwv heeft onderzoek gedaan en de klachten en aandoeningen van eiser vertaald naar beperkingen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft geconcludeerd dat eiser vanwege deze beperkingen nog steeds ongeschikt is voor zijn eigen werk. Vervolgens heeft hij het maatmaninkomen van eiser vastgesteld (het inkomen dat hij zou hebben gehad als hij niet door ziekte was uitgevallen) en drie functies geselecteerd die eiser volgens hem nog kan doen. Door het uurloon in de middelste functie af te zetten tegen het maatmanloon heeft de arbeidsdeskundige berekend dat eiser met die functie 68,88% kan verdienen van zijn maatmaninkomen. Eiser voldoet daarom niet meer aan de voorwaarde dat het verdienvermogen 65% of minder moet zijn om een ZW-uitkering te krijgen. In het besluit van 17 juli 2020 (
het primaire besluit) heeft het Uwv de ZWuitkering van eiser daarom per 18 augustus 2020 beëindigd. Hierbij heeft het Uwv rekening gehouden met een uitlooptermijn van één maand en één dag na het primaire besluit.
1.3
Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft heronderzoek gedaan. Zij heeft de FML op 6 januari 2021 gewijzigd vastgesteld door daarin te vermelden dat er direct in de nabijheid van eisers werkplek een toilet aanwezig moet zijn. Verder heeft zij de beoordeling van de eerste arts bevestigd. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft geconcludeerd dat de functies desondanks nog steeds geschikt zijn voor eiser en dat het verdienvermogen van eiser correct is vastgesteld. In het besluit van 29 januari 2021 (
het bestreden besluit) heeft het Uwv de beëindiging van eisers ZW-uitkering daarom in stand gelaten.
1.4
Eiser heeft beroep ingesteld en een brief van zijn maag-darm-leverarts van 12 mei 2021 ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een aanvullend rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 juni 2021 ingediend. De zaak is op 9 juli 2021 bij de rechtbank behandeld via Skype. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld om nadere informatie in te dienen.
1.5
Bij brief van 29 juli 2021 heeft het Uwv een aanvullend rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 juli 2021 ingediend. Eiser heeft bij brief van 12 augustus 2021 gereageerd. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak op 23 september 2021 gesloten.

Overwegingen

2. Eiser voert aan dat de beperkingen die hij tijdens het werk ondervindt van zijn darmproblemen zijn onderschat. Er is weliswaar in de FML opgenomen dat er een toilet in de directe nabijheid van zijn werkplek moet zijn, maar dat is onvoldoende verstrekkend. Om incontinentie te voorkomen moet het toilet op maximaal 10 tot 15 meter afstand van zijn werkplek liggen en altijd beschikbaar zijn voor eiser. Ook had er om die reden een beperking voor woonwerkverkeer in de FML moeten worden opgenomen.
3.1
De rechtbank stelt voorop dat eiser volgens de informatie van de maag-darm-leverarts rondom 18 augustus 2020, de datum waar het in deze zaak om gaat, kampte met ‘diverticulose geassocieerde segmentale colitis’ (frequente diarree met bloedverlies). Eisers darmklachten zijn gerelateerd aan stress en deze diagnose brengt mee dat sprake is van imperatieve aandrang. Dat betekent volgens de maag-darm-leverarts dat eiser om incontinentie te voorkomen eerder binnen seconden dan minuten een toilet moet kunnen bereiken. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser in de FML aangewezen op een werkplek in de directe nabijheid van een toilet. In haar rapport schrijft zij dat deze beperking voldoende verstrekkend is vanwege de aard en ernst van eisers darmproblematiek.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende waarom er geen aanleiding bestaat om de door eiser voorgestane beperkingen in de FML op te nemen. Eiser heeft zijn betoog ook in bezwaar al naar voren gebracht en de rechtbank ziet dat in bezwaar ook al bekend was dat eiser is gediagnosticeerd met ‘diverticulose geassocieerde segmentale colitis’, waarbij sprake is van imperatieve aandrang. Uit het rapport blijkt onvoldoende waarom het desondanks niet nodig is de FML op deze punten aan te scherpen. Het Uwv heeft het bezwaarrapport aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Dat betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit.
3.3
In beroep heeft het Uwv aanvullende rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. Eiser heeft zijn betoog gehandhaafd. De rechtbank zal daarom hierna beoordelen of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de genoemde drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zich zelf voelt zónder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
5. De rechtbank vindt van wel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser in bezwaar gezien en gesproken op de digitale hoorzitting. Zij heeft het dossier bestudeerd en de medische informatie van de behandelaars van eiser, waaronder de informatie van de reumatoloog, fysiotherapeut, maag-darm-leverarts en de GGZ-agoog die eiser in bezwaar heeft overgelegd, kenbaar bij haar beoordeling betrokken. In reactie op het beroep en de aanvullende informatie van de maag-darm-leverarts, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend gerapporteerd. In haar aanvullende rapporten heeft zij naar het oordeel van de rechtbank begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe haar beoordeling tot stand is gekomen. De medische beoordeling in beroep voldoet daarmee aan de voorwaarden.
Is de medische beoordeling juist?
6.1
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling in beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft in haar aanvullende rapporten van 8 juni 2021 en 13 juli 2021 dat de in de FML opgenomen beperking voldoende verstrekkend is, omdat eiser gebruik kan maken van hulpmiddelen. Mocht eiser het toilet niet op tijd kunnen bereiken, dan kan incontinentiemateriaal worden ingezet. Bevuiling en geuroverlast zal daarmee volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen worden voorkomen, mits eiser voldoende hygiëne betracht bij het verschonen. Dit betekent dat het niet nodig is om de FML wat betreft het toilet verder aan te scherpen en dat het ook niet nodig is om eiser te beperken voor woonwerkverkeer. Hierbij is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep van belang dat het niet zo is dat eiser helemaal geen aandrang voelt. Het zal dus niet voorkomen dat eiser de hele dag door ontlasting verliest en dit ook de rest van de dag bij zich zal dragen. Verder geldt dat eiser in de FML wel in staat is geacht tot samenwerken, maar alleen met een eigen van tevoren afgebakende deeltaak. Van intensief samenwerken met collega’s zal daarom geen sprake zijn.
6.2
De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin volgen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de redeneringen en conclusies ook in lijn met de informatie van de maag-darm-leverarts uit het dossier. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom incontinentiemateriaal een geschikte voorziening is voor eiser. Eiser is het daar niet mee eens, maar hij heeft zijn betoog niet met nieuwe medische informatie onderbouwd. Wel heeft eiser gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1770. Hieruit blijkt volgens hem dat incontinentiemateriaal bij incontinentie voor de ontlasting geen geschikte voorziening is. De rechtbank stelt echter vast dat de betrokkene in die zaak, in tegenstelling tot eiser, geen enkele controle op de aandrang tot ontlasting ervoer. Het tijdig kunnen bezoeken van een toilet was hierdoor helemaal niet mogelijk, zodat volledige afhankelijkheid van incontinentiemateriaal bestond. Hiervan is bij eiser geen sprake. Eisers verwijzing naar deze uitspraak maakt het oordeel van de rechtbank daarom niet anders. Dat eiser zelf ervaart dat hij meer of verdergaand beperkt is, is tot slot onvoldoende om te kunnen zeggen dat aan de onderzoeksresultaten van de verzekeringsartsen van het Uwv moet worden getwijfeld (zie overweging 4). Het betoog van eiser legt tegenover het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook onvoldoende gewicht in de schaal. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
7. Eiser voert verder aan dat de arbeidskundige beoordeling onjuist is. De functies van Productiemedewerker industrie (samenstellen producten) (SBC-code 11180) en Samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) zijn ongeschikt, omdat in deze functies geen toilet op maximaal 10 tot 15 meter afstand van de werkplek aanwezig is en niet vaststaat dat het toilet altijd beschikbaar is voor eiser. Bovendien is niet vast komen staan dat eiser in de geselecteerde functies op anderhalve meter afstand kan werken in verband met de coronamaatregelen.
8.1
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de beperkingen van eiser in de FML van 6 januari 2021, juist zijn. In de FML is niet opgenomen dat er op maximaal 10 tot 15 meter afstand van de werkplek een toilet aanwezig moet zijn, en dat toilet altijd beschikbaar moet zijn voor eiser. Dat de functies om die reden ongeschikt voor eiser zijn, volgt de rechtbank dan ook niet.
8.2
Voor zover eiser zich in beroep nog heeft gericht tegen de functies van Textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160) en Productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043) stelt de rechtbank vast dat deze functies door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als reservefuncties zijn geselecteerd. De functies maakt daarom geen deel uit van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. In zoverre treft het betoog van eiser dus geen doel.
8.3
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft er tot slot op gewezen dat de coronamaatregelen geen deel uitmaken van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Aangenomen mag worden dat een werkgever zich houdt aan de richtlijnen van het RIVM. De rechtbank kan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarin volgen. Ook in zoverre slaagt het betoog van eiser dus niet.

Conclusie

9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het bestreden besluit in beroep alsnog deugdelijk gemotiveerd met de aanvullende rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hiermee heeft het Uwv het in overweging 3.2 geconstateerde motiveringsgebrek aan het bestreden besluit hersteld. Omdat uit het arbeidskundig onderzoek in beroep blijkt dat eiser met de middelste functie 68,88% kan verdienen van zijn maatmaninkomen, heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat eiser niet meer voldoet aan de voorwaarde voor een ZWuitkering. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit daarom in stand. Dat betekent dat het beroep van eiser weliswaar gegrond is, maar dat hij inhoudelijk geen gelijk krijgt in de zaak.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij het Uwv in de proceskosten van eiser. Eiser heeft in zijn beroepschrift verzocht om vergoeding van het salaris van zijn gemachtigde, maar heeft op de zitting toegelicht dat hij hiermee niet heeft bedoeld dat moet worden afgeweken van de forfaitaire tarieven uit het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank stelt de proceskosten van eiser voor de beroepsmatige rechtsbijstand van zijn gemachtigde daarom vast op € 1.496,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,-- en met wegingsfactor 1). De rechtbank stelt de proceskosten van eiser voor een deskundige die aan hem verslag heeft uitgebracht vast op € 86,58. Dit zijn de kosten die eiser in beroep heeft gemaakt voor het opvragen van aanvullende medische informatie bij de maagdarmleverarts. Dat betekent dat de rechtbank het Uwv veroordeelt in de proceskosten van eiser tot een bedrag van in totaal € 1.582,58.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 49,-- aan eiser vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 laat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand;
 veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.582,58;
 bepaalt dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 49, aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.