ECLI:NL:RBMNE:2021:5670

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/2301-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 14 januari 2021, waarin het beroep van de opposant niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De opposant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.A.N. Bartels MRE, heeft verzet aangetekend omdat hij meent dat hij nooit een correcte griffierechtnota heeft ontvangen en dat er omstandigheden zijn die het niet betalen van het griffierecht rechtvaardigen. De rechtbank heeft de zitting op 21 september 2021 gehouden, waarbij de opposant zelf niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde wel. De verweerder is niet verschenen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de opposant op 4 september 2020 een aangetekende betalingsherinnering heeft ontvangen, maar niet tot betaling is overgegaan. De rechtbank heeft de argumenten van de opposant, waaronder het beroep op betalingsonmacht en de vermeende onjuistheid van de griffierechtnota, zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeert dat de griffierechtnota correct was en dat de opposant verantwoordelijk is voor de betaling van het griffierecht. De rechtbank heeft ook het verzoek van de opposant om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de termijn niet was overschreden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank heeft benadrukt dat de procedure correct is gevolgd en dat de opposant niet in verzuim is geweest. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2301- V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2021 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht van 11 mei 2020.
In de uitspraak van 14 januari 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan. De zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021. Opposant is zelf niet verschenen, maar zijn gemachtigde wel. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 14 januari 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposante het griffierecht niet heeft betaald. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 14 januari 2021 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 14 januari 2021 niet juist, omdat hij nimmer een correcte griffierechtnota heeft ontvangen. Opposant verwijst in dit verband naar diverse voorbeelden uit de praktijk en uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven. Volgens opposant ontbreekt in het dossier ook de wettelijk voorgeschreven splitsingsbrief. In verzet doet opposant wederom een beroep op betalingsonmacht. Opposante legt een kopie over van de Draagkrachtverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand te Den Bosch op basis waarvan tot nihilstelling/vermindering van het in rekening gebrachte griffierecht wordt verzocht. Deze verklaring heeft betrekking op de B.V. van zijn gemachtigde. Omdat gemachtigde de indiener van het beroepschrift is, is de B.V. het griffierecht verschuldigd en komt de gemachtigde het recht toe tot het doen van een beroep op betalingsonmacht en het indienen van verzoeken tot uitstel van betaling. Opposante verwijst in dit verband naar uitspraken van de Rechtbank Oost-Brabant [1] . Opposante doet alsnog een verzoek om uitstel van betaling van het griffierecht en verwijst naar de werkwijze van andere rechtbanken over het behandelen van verzoeken tot uitstel. Opposante wenst aanspraak te maken op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4. De rechtbank stelt vast dat met dagtekening 4 september 2020 een aangetekende betalingsherinnering naar de gemachtigde van opposant is verzonden, met het verzoek om het verschuldigde griffierecht van € 48,- binnen vier weken te voldoen. Verder is vermeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het griffierecht niet op tijd wordt betaald. De rechtbank heeft via de Track&Trace van PostNl vastgesteld dat de brief van
4 september 2020 door of namens de gemachtigde van opposante is afgehaald op
8 september 2020. Nu de gemachtigde van opposant de betalingsherinnering heeft ontvangen en daarna niet tot een betaling is overgegaan, is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
5. Beoordeeld moet worden of aan het niet betalen van het griffierecht omstandigheden ten grondslag hebben gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat opposante terzake niet in verzuim is geweest.
Terecht griffierecht in rekening gebracht?
6. In verzet heeft opposant aangevoerd dat de wettelijk voorgeschreven splitsingsbrief ontbreekt en dat in geval van ambtshalve splitsing maar éénmaal griffierecht is verschuldigd.
7. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift van 10 juni 2020 betrekking heeft op een aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten Vleutenseweg 490 te Utrecht over het jaar 2020. Van het administratief splitsen van zaken is gelet op het onderwerp van het geschil geen sprake. Kennelijk is de gemachtigde niet op de hoogte van het besluit waartegen hij zijn beroep heeft gericht. Ter zitting is nog aan de orde geweest dat er meerdere herinneringsbrieven met hetzelfde kenmerk maar met verschillende betalingskenmerken aan de gemachtigde zijn verzonden. Dit houdt verband met het door de gemachtigde van opposant gedane beroep op betalingsonmacht. Na de beoordeling van dit beroep wordt opnieuw een herinneringsbrief verstuurd met een ander betalingskenmerk.
Tenaamstelling en gegevens griffierechtnota
8. Opposante heeft voorts aangevoerd dat de griffierechtnota op haar naam gesteld had moeten worden en niet op naam van de B.V. van gemachtigde. De gemachtigde heeft in de beroepsprocedure verzocht om de nota aan te passen. Volgens de gemachtigde willigen andere rechtbanken verzoeken om aanpassing van nota’s wel in.
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat de griffierechtnota en de betalingsherinnering aan [bedrijf] zijn verzonden. Nu deze B.V. in de persoon van mr. D.A.N. Bartels optreedt voor opposante, acht de rechtbank de tenaamstelling van de nota en herinnering en de adressering juist.
10. De rechtbank stelt verder vast dat op zowel de griffierechtnota als de betalingsherinnering onder "Kenmerk van uw zaak” het zaaknummer van het ingestelde beroep in de zaak (UTR 20/2301) is vermeld en de namen van opposant en verweerder. In de griffierechtnota en de betalingsherinnering is verder vermeld dat beroep is ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank stelt voorop dat wanneer een beroepschrift wordt ingediend door een gemachtigde, de correspondentie van de rechtbank via de gemachtigde loopt. Dat het voor de bedrijfsvoering van de gemachtigde van opposant beter uit zou komen indien de nota anders zou zijn vormgegeven of meer informatie zou bevatten, maakt niet dat de nota onjuist is. Er staat voldoende informatie op de nota om te weten om welke zaak het gaat. Het ligt vervolgens op de weg van de gemachtigde, die namens opposant het beroep heeft ingesteld, om voor de betaling van het griffierecht zorg te dragen en opposant alle daarvoor benodigde informatie te verschaffen. Dat de gemachtigde die over deze informatie beschikt, dat heeft nagelaten komt voor haar rekening en risico. Dat andere rechtbanken mogelijk een andere werkwijze hebben, betekent niet dat deze rechtbank gehouden is deze te volgen. Dit geldt ook ten aanzien van de afhandeling van verzoeken tot uitstel van betaling van griffierecht.
11. De gemachtigde van opposant heeft in de verzetprocedure een beroep op betalingsonmacht gedaan. Nu opposant dit meermaals tijdens de termijn voor het betalen van het griffierecht heeft gedaan en de rechtbank dit verzoek bij brief van 28 augustus 2020 terecht heeft afgewezen en het niet mogelijk is om een dergelijk verzoek te herhalen in verzet, vormt dit geen reden waarom de rechtbank het beroep niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb heeft kunnen afdoen.
12. Voor het overige heeft opposant in verzet niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank de beroepsprocedure ten onrechte vereenvoudigd heeft afgedaan. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
Overschrijding redelijke termijn
13. Opposant heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016 en in zijn latere uitspraken.
14. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dan wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil inhoudelijk aan de rechter is voorgelegd. Aan die voorwaarde is niet voldaan als het griffierecht niet wordt betaald. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van
2 december 2016. Uit dat arrest volgt dat er in beginsel geen uitspraak hoeft te worden gedaan over een verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet-betalen van griffierecht.
15. Dat is slechts anders als de rechtbank uitspraak doet op het verzet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar is verstreken. De rechtbank heeft het beroepschrift van opposant ontvangen op 10 juni 2020. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank in de verzetprocedure is niet meer dan anderhalf jaar, zodat er ook in verzet geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
erlanden.