In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2021 uitspraak gedaan op het verzet van een onbekende opposant(e) tegen een eerdere uitspraak van 14 januari 2021, waarin het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit gebeurde omdat de opposant(e) het griffierecht niet had betaald en zijn identiteit niet tijdig had bekendgemaakt. De zitting voor het verzet vond plaats op 21 september 2021, waarbij de opposant(e) zelf niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door haar gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels MRE. De verweerder was afwezig met bericht van verhindering.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de opposant(e) een aangetekende betalingsherinnering had ontvangen, maar niet tot betaling was overgegaan. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak, en dat er geen zitting nodig was. De opposant(e) voerde aan dat zij nooit een correcte griffierechtnota had ontvangen en dat zij aanspraak wilde maken op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde echter dat de griffierechtnota correct was en dat er geen sprake was van overschrijding van de termijn.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat het niet duidelijk was wie de schadevergoeding zou moeten ontvangen, gezien de onbekendheid van de indiener van het rechtsmiddel. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.