ECLI:NL:RBMNE:2021:5694

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
UTR - 21 _ 4065
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur met betrekking tot documenten en persoonsgegevens

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door verzoeker tegen de Minister voor Rechtsbescherming. Verzoeker had een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en was het niet eens met het besluit van 7 oktober 2021, waarin slechts een deel van de gevraagde documenten openbaar werd gemaakt. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om openbaarmaking van bepaalde documenten tegen te houden totdat op zijn bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er een spoedeisend belang is bij het uitstellen van de openbaarmaking van documenten die persoonsgegevens van verzoeker bevatten, die eerder in de zienswijzeprocedure zijn voorgelegd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening deels toegewezen, wat betekent dat de openbaarmaking van deze documenten wordt uitgesteld tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoeker. Voor de overige documenten, waar zowel verzoeker als verweerder zich op het standpunt stellen dat deze openbaar moeten worden gemaakt, is geen spoedeisend belang vastgesteld, en het verzoek om voorlopige voorziening is in die zin afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht moet vergoeden, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien verzoeker zelf de processtukken indient. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4065

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 november 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Bredius),
en

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 oktober 2021 (het bestreden besluit) is verweerder gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het door verzoeker ingediende verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De door verzoeker gevraagde documenten worden gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
3. Verzoeker heeft bij verweerder een verzoek gedaan op grond van de Wob. Verzoeker wil dat informatie over de ‘casus [verzoeker] ’ openbaar wordt gemaakt. In het bestreden besluit is verweerder deels tegemoetgekomen aan het Wob-verzoek van verzoeker. Verweerder gaat informatie openbaar maken, maar zal niet alle aangetroffen informatie openbaar maken [1] .
4. Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te vernietigen óf openbaarmaking van de informatie tegen te houden totdat is beslist op zijn bezwaarschrift.
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist.
6. Verzoeker is van mening dat hij een spoedeisend belang heeft bij deze procedure.
6.1.
Allereerst voert verzoeker aan dat openbaarmaking van de informatie in het belang is van de journalistiek en bijdraagt aan het publieke belang. Volgens verzoeker is de media geïnteresseerd in de ‘casus [verzoeker] ’ en heeft verweerder aan de Tweede Kamer toegezegd informatie over de ‘casus [verzoeker] ’ openbaar te maken. Daarbij merkt verzoeker op dat niet valt in te zien dat bepaalde informatie (in zijn geheel) niet openbaar wordt gemaakt.
6.2.
Daarnaast voert verzoeker aan dat hij een procedureel spoedeisend belang heeft. Volgens verzoeker is het bestreden besluit niet op de juiste wijze bekend gemaakt. Hij heeft later dan andere belanghebbenden kennis genomen van het besluit en had in eerste instantie ook niet de beschikking over een inventarislijst (bijlage 2 bij het bestreden besluit). De inventarislijst heeft hij alsnog op 11 oktober 2021 mogen ontvangen. Volgens verzoeker is hij hiermee op achterstand geraakt ten opzichte van de andere belanghebbenden en is hij ongelijk behandeld. Hij kan niet gelijktijdig met andere belanghebbenden optreden tegen het bestreden besluit.
6.3.
Tot slot voert verzoeker aan dat hij ook een persoonlijk spoedeisend belang heeft. Verzoeker heeft er weinig vertrouwen in dat verweerder zorgvuldig omgaat met persoonsgegevens die in de openbaar te maken documenten staan vermeld. Ten tijde van de zienswijzeprocedure kreeg verzoeker een brief van verweerder met daarin informatie die openbaar zou worden gemaakt. In die informatie waren zijn naam en de domeinnaam van zijn werkmailadres niet onleesbaar gemaakt.
7. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 4 november 2021 vermeld dat het spoedeisendheid belang van verzoeker alleen aanwezig is voor zover het gaat om uitstel van openbaarmaking van de documenten die onderdeel zijn van de rechtstreekse correspondentie met verzoeker (inclusief eventueel bijbehorende bijlagen) en die hem – om die reden – eerder in een zienswijzeprocedure zijn voorgelegd. Wat betreft de overige informatie ziet verweerder niet in waarom er een spoedeisend belang zou zijn. Verweerder verzoekt de voorzieningenrechter alleen de voorlopige voorziening toe te wijzen voor zover het de documenten betreft die onderdeel zijn van de correspondentie met verzoeker en die hem eerder in een zienswijzeprocedure zijn voorgelegd.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat openbaarmaking van de documenten met persoonsgegevens van verzoeker die hem eerder in de zienswijzeprocedure zijn voorgelegd op dit moment moet worden uitgesteld. Ook de voorzieningenrechter ziet hierin een spoedeisend belang van verzoeker en ziet aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker toe te wijzen. In zoverre wordt bepaald dat openbaarmaking van die documenten achterwege moet blijven tot zes weken nadat is beslist op het bezwaar van verzoeker.
9. Wat betreft de overige door verzoeker gevraagde informatie, die geen onderdeel is van de correspondentie met verzoeker, stelt de voorzieningenrechter vast dat zowel verzoeker als verweerder zich op het standpunt stellen dat deze informatie openbaar moet worden gemaakt. Reeds om die reden ziet de voorzieningenrechter nu geen spoedeisend belang om de voorlopige voorziening te treffen dat openbaarmaking achterwege moet blijven. Dat verzoeker meent dat verweerder meer informatie openbaar moet maken en te ruimhartig met de weigeringsgronden uit de Wob is omgegaan, zijn punten die in de bezwaarfase moeten worden behandeld. De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich daar niet voor. Ook is het de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoeker op dit moment ‘procedureel achterloopt’ of dermate in zijn belangen is geschaad dat om die reden openbaarmaking van de overige informatie achterwege moet blijven of het bestreden besluit te vernietigen.
10. Gelet op het voorgaande is het verzoek kennelijk gegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen en de openbaarmaking van de documenten met daarin persoonsgegevens van verzoeker die hem eerder in de zienswijzeprocedure zijn voorgelegd, wordt in ieder geval tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar uitgesteld. Wat betreft het bestreden besluit ten aanzien van de overige informatie bestaat er op dit moment geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek deels kennelijk gegrond verklaart en voor wat betreft de overige punten geen spoedeisend belang aanneemt voor het treffen van een voorlopige voorziening ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de stukken die betrekking hebben op het Wob-verzoek zelf, die verweerder heeft ingediend, thans bij haar beoordeling te betrekken.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek deels toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet is gebleken dat verzoeker op dit moment kosten heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Verzoeker stelt in zijn verzoekschrift dat zijn gemachtigde voor hem optreedt in deze procedure. Het is echter verzoeker zelf die processtukken indient en reageert op de brieven van de rechtbank (ook al zijn die brieven naar zijn gemachtigde gestuurd).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, voor zover het ziet op documenten met persoonsgegevens van verzoeker die hem in de zienswijzeprocedure zijn voorgelegd;
  • bepaalt dat documenten met daarin persoonsgegevens van verzoeker die hem in de zienswijzeprocedure zijn voorgelegd niet openbaar worden gemaakt tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening voor het overige af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van de weigeringsgronden uit de Wob.