ECLI:NL:RBMNE:2021:5704

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
16.076332.21; 05.172570.19 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing, mishandeling en belediging van een politieagent door verdachte

Op 24 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 maart 2021 in Lelystad en Almere meerdere strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot afpersing, mishandeling en belediging van een politieagent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die dag met een mes een winkel binnenkwam en de eigenaar, [slachtoffer 1], met geweld en bedreiging dwong tot afgifte van geld. Tijdens deze actie heeft hij ook [slachtoffer 2] mishandeld en een politieagent beledigd door hem te bespuwen en beledigende woorden toe te voegen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld door deskundigen, en heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [aangever]. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen, een mes en een tas, verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.076332.21; 05.172570.19 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2001] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van Penitentiaire Inrichting Haaglanden te Den Haag,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 juni 2021, 8 september 2021 en 10 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen de (bepaaldelijk gemachtigde) raadsman van verdachte mr. A.D. Kupelian, advocaat te Amsterdam, alsmede benadeelde partij [slachtoffer 1] , bijgestaan door [A] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
op 17 maart 2021 in Lelystad heeft gepoogd [slachtoffer 1] af te persen door hem met geweld en/of bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van een geldbedrag;
Ten aanzien van feit 2:
op 17 maart 2021 in Lelystad [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
Ten aanzien van feit 3:
op 17 maart 2021 in Almere ambtenaar [aangever] tijdens zijn werkzaamheden heeft beledigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht het onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde eveneens wettig en overtuigend te bewijzen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde:
1. Aangever [slachtoffer 1] heeft op 17 maart 2021
blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal van aangifteonder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Vanavond ben ik overvallen in mijn kiosk in Lelystad. De kiosk heet [naam]
Ineens kwam een man binnen. Ik kon zijn gezicht niet zien. Ik zag dat hij een tas op mijn balie legde. [2] Hij schreeuwde tegen mij: “Ik wil je geld”. Ik zag dat hij een groot keukenmes bij zich had. Het snijgedeelte van het mes richtte hij op mij. De afstand tussen mij en het mes was ongeveer tien centimeter. Ik voelde mij ontzettend bedreigd en angstig. Ik dacht dat hij mij wilde neersteken. Ik zag dat hij buiten werd tegengehouden door een man en vrouw.
V: Heeft hij iets buitgemaakt?
A: Nee. [3]
2. Verbalisant [verbalisant 1] heeft
blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal van bevindingenhet volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Video 1:
Er stond een kassamedewerker achter de toonbank. Door een persoon werd een tas op de toonbank gelegd. [4] De persoon liep achter de toonbank. Ik zal deze persoon benoemen als ‘verdachte’. Ik zag dat verdachte een mes in zijn rechterhand hield. Ik kan dit mes omschrijven als een vleesmes. Ik zag dat verdachte zijn rechterhand in de richting van de wang van aangever hield. [5]
Video 2:
Ik zag dat een persoon met mondkapje, zonnebril en tas de kiosk in liep. [6]
3. Aangever [slachtoffer 2] heeft
blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal van aangifteonder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van mishandeling, gepleegd op 17 maart 2021. De mishandeling heeft plaatsgevonden nadat verdachte een overval had gepleegd. Mijn vrouw en ik liepen langs de kiosk in Lelystad. De overvaller kwam ons tegemoet lopen. Ik zag dat hij een capuchon, iets over zijn mond en een zonnebril op had. Wij zagen dat hij de avondwinkel inging. Wij hoorden gegil en zagen mensen naar buiten rennen. Even daarna kwam de eigenaar van de avondwinkel met de overvaller naar buiten, zij waren aan het vechten. Ik zag dat de overvaller loskwam. Ik herkende deze jongen als de jongen die ons tegemoet kwam lopen. De overvaller kwam op ons afrennen. Wij blokkeerden de weg. [7] Hij probeerde van mij weg te draaien en door de kracht die hij zette sloeg ik tegen de schuur aan. Opeens prikte hij met een vinger in mijn rechteroog, dat voelde pijnlijk. Toen prikte hij in mijn andere oog en dit ging nog harder en deed meer pijn. [8]
4. [getuige] heeft
blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal van verhooronder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Wij liepen voorbij de [naam] . Een jongen kwam ons tegemoet lopen. Het viel ons op dat de jongen een zonnebril op had. Dit vonden wij gek aangezien het donker was. Ik heb gezien dat hij naar binnen ging, de winkel in. Ik hoorde mensen schreeuwen. Ik zag mensen naar buiten rennen. Ik zag twee personen naar buiten komen, ze waren aan het duwen en trekken. De verdachte rende naar mij toe. [9] Mijn man en ik hebben hem gepakt. [10] Wij zagen dat hij zijn vuisten balde en om zich heen sloeg en schopte. Mijn man werd geraakt. Hij was mijn man de hele tijd aan het slaan. [11]
5. Verbalisant [verbalisant 2] heeft
blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal van bevindingenhet volgende vastgesteld, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 17 maart 2021, omstreeks 20:20 uur, hield ik, verbalisant, een voor mij
onbekende man aan ter zake overtreding van artikel 312/1 Wetboek van Strafrecht. Deze man bleek later te zijn: [verdachte] , geboren op [2001] te [geboorteplaats] . [12]
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
6. Aangever [aangever] heeft
blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal van aangifteonder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: Almere. Pleegdatum: 17 maart 2021.
Ik hoorde dat hij meerdere keren kankermongool tegen mij zei. Ik zag dat verdachte mij vol in het gezicht spuugde. Verdachte heeft mij hiermee diep beledigd. [13] Ik wens op deze wijze zeker niet in de rechtmatige uitoefening van mijn werk als hoofdagent van politie Midden-Nederland aangesproken en behandeld te worden. [14]
7. Verbalisant [verbalisant 3] heeft
blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal van bevindingenhet volgende geverbaliseerd, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [aangever] het speeksel van verdachte in zijn gezicht kreeg.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [2001] te [geboorteplaats] . [15]
Bewijsoverweging
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
op 17 maart 2021 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde, te weten aan [naam] , toebehoorde
- met gezichtsbedekking voornoemde [naam] is binnengegaan en
- een mes dreigend in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gehouden en getoond
- gewapend voornoemde [slachtoffer 1] de woorden heeft toegeroepen: ‘ik wil je geld’ en
- voornoemde [slachtoffer 1] heeft geduwd/getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van feit 2:
op 17 maart 2021 te Lelystad [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2]
- met kracht tegen een schuur te gooien/duwen en
- in de ogen te prikken en
- meermalen op het lichaam te slaan/stompen;
Ten aanzien van feit 3:
op 17 maart 2021 te Almere opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangever] (hoofdagent politie eenheid Midden-Nederland), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en door feitelijkheden heeft beledigd door hem het woord toe te voegen: "kankermongool" en door voornoemde [aangever] in het gezicht te spugen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 tot en met 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot afpersing;
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling;
Ten aanzien van feit 3:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie, die op basis van het rapport van de psycholoog en psychiater van 14 oktober 2021 uitgaat van verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daarbij oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 9 november 2021.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank gevraagd om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de omstandigheid dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De raadsman heeft verzocht om bij oplegging van een gevangenisstraf daarvan een gedeelte dat gelijk is aan de duur van het voorarrest onvoorwaardelijk op te leggen en om aan een voorwaardelijk op te leggen strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden die in het reclasseringsrapport van 9 november 2021 zijn geadviseerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op één dag schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten, waarvan drie willekeurige personen het slachtoffer zijn geworden. Bewapend met een groot mes en voorzien van gezichtsbedekking is verdachte een winkel ingegaan, waar hij aangever dwong tot afgifte van geld. Dat verdachte niets uit de winkel heeft weggenomen waardoor het bij een poging tot afpersing is gebleven, is enkel het gevolg van het moedige handelen van aangever, die verdachte met gevaar voor eigen leven zijn zaak heeft uitgewerkt. Aangever vreesde dat verdachte hem zou neersteken. De grote impact die het handelen van verdachte op aangever heeft gehad en nog steeds heeft, is ter terechtzitting door hem toegelicht. Nadat verdachte uit de winkel was ontkomen, heeft hij een man mishandeld die met zijn vrouw op dappere wijze heeft belet dat verdachte zijn vlucht kon voortzetten. Eenmaal gearresteerd heeft verdachte een politieagent in functie op grove wijze beledigd door hem uit te schelden en in zijn gezicht te spugen. Deze politieagent heeft enige tijd gevreesd dat hij door het spuug van verdachte met het coronavirus dan wel een andere ziekte besmet is geraakt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van een op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 12 mei 2021, waaruit volgt dat verdachte in 2019 voor het plegen van vermogensdelicten is veroordeeld en er ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde aldus sprake is van recidive. Uit het uittreksel blijkt verder dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor mishandeling en belediging.
Daarnaast heeft de rechtbank ten aanzien van de persoon van verdachte in het bijzonder kennisgenomen van een rapport van 14 oktober 2021 dat door GZ-psycholoog A.J. van den Dorpel en kinder- en jeugdpsychiater B.G.J. Gunnewijk is opgesteld naar aanleiding van de klinische observatie van verdachte in forensisch centrum Teylingereind. Door deze deskundigen is vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis die heden in remissie is. Ook is vastgesteld dat in de maanden voor het tenlastegelegde bij verdachte sprake was van problematische leefomstandigheden en fors middelengebruik en geconcludeerd is dan ook dat bij verdachte sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. De deskundigen hebben vastgesteld dat de persoonlijkheidspathologie en het daarmee samenhangende gedragspatroon duurzaam van aard is en aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde. Geconcludeerd wordt dan ook dat de persoonlijkheids- en psychopathologie verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed en hem heeft beperkt in zijn keuzevrijheid. De deskundigen adviseren om alle ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Aangezien de algehele achteruitgang van de leefomstandigheden van verdachte en zijn cannabisgebruik aan de basis van het tenlastegelegde lijkt te hebben gelegen en daarin doorwerkte, zijn de deskundigen van mening dat om het recidiverisico te verminderen aandacht dient uit te gaan naar het vinden van passende huisvesting en dagbesteding en dat verdachte begeleid moet worden, waarbij de te bieden hulp niet afhankelijk van het initiatief van verdachte dient te worden gesteld en de inzet van een forensisch FACT-team passend is. Bij de behandeling van verdachte dient aandacht te zijn voor zijn cannabisgebruik. De deskundigen adviseren de begeleiding en behandeling van verdachte als bijzondere voorwaarden te verbinden aan een voorwaardelijk aan hem op te leggen strafdeel.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 9 november 2021, dat is opgesteld door L. van Os, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. In dit reclasseringsrapport wordt beschreven dat verdachte sinds jaar en dag een ontregeld bestaan leidt en dat de psychische problematiek waaraan verdachte lijdt in combinatie met zijn cannabisgebruik en ontregelde bestaan hem kwetsbaar maken. De reclassering kan zich vinden in het hiervoor beschreven deskundigenadvies en adviseert in aanvulling daarop om verdachte een verbod op het gebruik van cannabis op te leggen, om daarmee de kans op ontregeling te voorkomen.
De rechtbank betrekt bij de strafoplegging de oriëntatiepunten die door het in de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn vastgesteld en die beogen het belang van rechtseenheid te dienen. Deze oriëntatiepunten nemen in het geval van een voltooide winkeloverval met bedreiging als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. De rechtbank weegt in strafmatigende zin mee dat geen sprake is van een voltooide winkeloverval, maar van een poging tot afpersing en houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ook houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met het advies van de deskundigen om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, welk advies de rechtbank overneemt.
Aan de andere kant houdt de rechtbank er in het nadeel van verdachte rekening mee dat hij zich naast poging tot afpersing aan zowel mishandeling als belediging van een ambtenaar in functie heeft schuldig gemaakt. De door de raadsman bepleite oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, verhoudt zich niet tot de ernst van de door verdachte gepleegde misdrijven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de strafeis van de officier van justitie passend en geboden is en dat er geen aanleiding is om daarvan af te wijken.

9.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten een mes en een tas, verbeurd verklaren. Met behulp van deze voorwerpen is het onder 1 bewezenverklaarde begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 1]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een vergoeding van € 8.862,90, bestaande uit € 4.862,90 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade die hij ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 363,43, bestaande uit de kosten voor slaapmedicatie en de tabakskast, kan worden toegekend. Voor wat betreft de verzochte vergoeding van kosten voor werknemers heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dat deel van de vordering dient te worden verklaard, omdat die kosten onvoldoende kunnen worden aangemerkt als schade die rechtstreeks voortvloeit uit het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde. De gevorderde immateriële schadevergoeding kan volgens de officier van justitie worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. De officier van justitie heeft aldus geconcludeerd tot toewijzing van de verzochte vergoeding tot een bedrag van € 1.863,43, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering voor wat betreft de verzochte materiële schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, om welke reden de benadeelde partij voor wat betreft dat onderdeel niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard. Met betrekking tot de verzochte immateriële schadevergoeding heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat toewijzing daarvan tot het door de officier van justitie voorgestelde bedrag van € 1.500,00 billijk is.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat voor zover de vordering betrekking heeft op de kosten voor slaapmedicatie en de tabakskast voldoende is onderbouwd, zodat het daarvoor in totaal gevorderde bedrag van
€ 363,43 voor vergoeding in aanmerking komt. Hoewel de na de overval gemaakte en nog te maken kosten voor werknemers van de benadeelde partij in de vordering zijn onderbouwd en ter terechtzitting door hem zijn toegelicht, is de rechtbank van oordeel dat deze kostenpost niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat die kosten niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade die uit het onder 1 bewezenverklaarde voortvloeit. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor wat betreft dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen en in ieder geval om die reden aanspraak kan maken op immateriële schadevergoeding. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, wijst de rechtbank immateriële schadevergoeding toe tot een bedrag van € 1.500,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering tot een bedrag van € 1.863,43 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.863,43, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 28 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.BENADEELDE PARTIJ [aangever]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een vergoeding van € 275,00 voor de immateriële schade die hij ten gevolge van het aan verdachte onder 3 tenlastegelegde zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schadevergoeding, gelet op bedragen die voor soortgelijke feiten worden toegewezen, tot een bedrag van € 200,00 kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft het meer gevorderde dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezenverklaarde in zijn eer is geschaad en om die reden aanspraak kan maken op immateriële schadevergoeding. De rechtbank acht de verzochte immateriële schadevergoeding van een bedrag van € 275,00 billijk en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [aangever] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 275,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot aan de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met vijf dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

12.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 3 oktober 2019 (parketnummer 05.172570.19) is verdachte een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen jeugddetentie voorwaardelijk opgelegd, waarbij een proeftijd van twee jaren is bepaald. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf is, aangezien de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, de tenuitvoerlegging daarvan bij beslissing van 23 april 2021 reeds heeft gelast.

13.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 266, 267, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

14.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 tot en met 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
24 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
zes maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd vast van twee jaren;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal melden bij Reclassering Nederland (adres: Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH te Den Haag), zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van een forensische psychiatrische polikliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft;
* zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek, zolang de reclassering nodig acht;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • een mes (goednummer: PL0900-2021083697-2794489);
  • een tas (goednummer: PL0900-2021083697-2794499);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.863,43, bestaande uit € 363,43 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 1.863,43 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet-betaling aan te vullen met 28 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op één van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dat wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [aangever]
- wijst de vordering van [aangever] toe tot een bedrag van € 275,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangever] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat
€ 275,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet-betaling aan te vullen met vijf dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op één van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dat wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 05.172570.19
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Gerrits, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en M. Weistra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Valk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2021.
mrs. W.S. Ludwig en M. Weistra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 17 maart 2021 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde, te weten aan [naam] toebehoorde
- gemaskerd en/of vermomd, althans met gezichtsbedekking, voornoemde [naam] is binnengegaan en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (dreigend) in de richting van
voornoemde [slachtoffer 1] heeft gehouden en/of getoond
- ( vervolgens) gewapend voornoemde [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben
toegeroepen: ‘ik wil je geld’ en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] heeft geduwd/getrokken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op of omstreeks 17 maart 2021 te Lelystad, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2]
- ( met kracht) tegen een schuur te gooien/duwen en/of
- in de ogen te prikken/steken en/of
- meermalen, althans eenmaal, op het lichaam te slaan/stompen;
3.
hij op of omstreeks 17 maart 2021 te Almere, althans in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangever] (hoofdagent politie eenheid Midden-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "kankermongool", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door voornoemde [aangever] in het gezicht te spugen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 maart 2021, voorzien van documentcode MD2R021037-11, opgemaakt door politie Midden-Nederland en doorgenummerd pagina 1 tot en met 99. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 30.
3.Pagina 31.
4.Pagina 76.
5.Pagina 77.
6.Pagina 78.
7.Pagina 59.
8.Pagina 60.
9.Pagina 38.
10.Pagina 39.
11.Pagina 40.
12.Pagina 73.
13.Pagina 25.
14.Pagina 26.
15.Pagina 24.