ECLI:NL:RBMNE:2021:5714

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
C/16/526305 / KG ZA 21-475
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de overdracht van certificaten tussen persoonlijke vennootschappen van broer en zus

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 september 2021, gaat het om een kort geding tussen twee besloten vennootschappen, waarbij de eiseres vordert dat de gedaagde haar medewerking verleent aan de overdracht van certificaten. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaten, stelt dat er overeenstemming is bereikt over de overdracht van certificaten voor een bedrag van € 4 miljoen, maar de gedaagde ontkent dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en betwist het spoedeisend belang van de eiseres. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen overeenstemming is bereikt over de essentialia van de overeenkomst, omdat de communicatie tussen partijen niet voldoende concreet was. De vorderingen van de eiseres worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter concludeert dat de voorwaardelijke eis in reconventie van de gedaagde geen behandeling behoeft, omdat de gestelde voorwaarde niet is vervuld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en overeenstemming in contractuele onderhandelingen.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/526305 / KG ZA 21-475
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaten: mrs. L.P. Kruidenier en D.M.H. de Leeuw te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. M. de Groot te Utrecht.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn, mr. A.A.T. van Rens, voorzieningenrechter, en mr. A. Safi, griffier.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
  • mr. De Leeuw, voornoemd,
  • mr. Kruidenier, voornoemd,
  • de heer [A] (DGA van [eiseres] ),
  • de heer [B] , adviseur van [eiseres] ,
  • de schoonvader [C] ,
  • mr. [D] ,
  • mevrouw [E] ,
  • de heer [F] , echtgenoot van [E] ,
  • de heer [G] , financieel adviseur van [gedaagde] ,
  • de heer [H] , mede-certificaathouder van [onderneming 1] B.V.,
  • secretaresse van mr. [D] ,
  • een belangstellende namens [eiseres] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 augustus 2021 met 22 producties,
  • de twee door [gedaagde] ingediende notities met bijlages met de titels ‘Notitie (1) de relevante voorgeschiedenis’ en ‘Notitie (2) de onderhandelingen’,
  • de (voorwaardelijke) eis in reconventie van [gedaagde] ,
  • de door [eiseres] ingediende producties 23 en 24,
  • de mondelinge behandeling op 10 september 2021. Partijen hebben pleitnota’s overgelegd en voorgelezen. Van hetgeen verder ter zitting is besproken is afzonderlijk aantekening gehouden.
1.2.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
2.1.
wijst de vorderingen af,
2.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.647,00,
2.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
2.4.
verstaat dat de voorwaardelijke eis in reconventie geen behandeling behoeft, omdat de gestelde voorwaarde niet is vervuld.

3.De motivering van de beslissing

Waar gaat het over?

3.1.
[eiseres] is de persoonlijke vennootschap van de heer [A] (hierna: [A (voornaam)] ). [gedaagde] is de persoonlijke vennootschap van mevrouw [E] (hierna: [E (voornaam)] ). [A (voornaam)] en [E (voornaam)] zijn broer en zus.
3.2.
[A (voornaam)] en [E (voornaam)] zijn de statutaire bestuurders van [onderneming 2] B.V. (hierna: de Werkmaatschappij), het familiebedrijf, dat onder andere actief is op het gebied van verpakken en sorteren van allerlei soorten goederen. De aandelen in de Werkmaatschappij worden gehouden door [onderneming 3] B.V., wiens aandelen weer worden gehouden door [onderneming 1] B.V., die ook bestuurder is van [onderneming 3] B.V. Alle aandelen in [onderneming 1] B.V. worden gehouden door de [naam stichting] (hierna: de [naam stichting] ) en het bestuur wordt gevormd door [eiseres] en [gedaagde] . Zij zijn gezamenlijk vertegenwoordigingsbevoegd. De certificaten in de [naam stichting] worden (afgrond) gehouden door [eiseres] (47,5%), [gedaagde] (47,5%) en [onderneming 4] (een persoonlijke vennootschap van [H] ) (5%). [A (voornaam)] en [E (voornaam)] zijn de statutaire bestuurders van de [naam stichting] en zijn gezamenlijk bevoegd.
3.3.
Tussen [A (voornaam)] en [E (voornaam)] is een conflict ontstaan. Partijen zijn eind 2020 met elkaar in overleg getreden om tot een oplossing te komen, mede ten overstaan van een accountant van het accountantskantoor [onderneming 5] en een MfN-mediator. Dat heeft niet tot het gewenst resultaat geleid.
3.4.
Vervolgens is het idee ontstaan dat het in het belang van de onderneming is dat [E (voornaam)] en [A (voornaam)] uit elkaar gaan. [gedaagde] heeft daarom in april 2021 een mondelinge bod gedaan om alle door [eiseres] gehouden certificaten voor € 4 miljoen euro over te nemen. [eiseres] heeft dit bod bij e-mail van 28 mei 2021 afgewezen en meegedeeld dat zij openstaat om de certificaten van [gedaagde] voor hetzelfde bedrag en onder dezelfde voorwaarden (financieringsvoorbehoud) over te nemen. Daarop heeft [gedaagde] gezegd dat zij ervoor openstaat.
3.5.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] haar certificaten ook echt aan haar aangeboden, welk bod door [eiseres] is aanvaard, maar werkt [gedaagde] nu niet meer mee aan de overdracht van de certificaten en blijft nieuwe voorwaarden opwerpen. [eiseres] vordert daarom in deze procedure – kort samengevat – (primair) nakoming van de overeenkomst door [gedaagde] (het verlenen van medewerking aan het passeren van de akte om de overdracht van de certificaten mogelijk te maken), dan wel veroordeling van [gedaagde] om door te onderhandelen.
3.6.
[gedaagde] betwist in de eerste plaats dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Ten tweede voert [gedaagde] aan dat tussen partijen helemaal géén overeenkomst tot stand is gekomen. Een verplichting tot dooronderhandelen bestaat volgens haar ook niet. Voor zover dat wel het geval is, vordert [gedaagde] in (voorwaardelijke) reconventie dat [eiseres] wordt veroordeeld om door te onderhandelen (mede) op basis van de door [gedaagde] geformuleerde uitgangspunten/onderwerpen.
Wat oordeelt de voorzieningenrechter?
3.7.
Anders dan [gedaagde] stelt, neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang in deze zaak aan. De drempel voor een spoedeisend belang is niet heel hoog. Er is een patstelling ontstaan tussen partijen omdat zij de communicatie tussen hen van 27 mei tot 1 juni 2021 verschillend interpreteren. [eiseres] vindt dat tussen partijen op 31 mei 2021 overeenstemming is bereikt over de overdracht van de certificaten. Volgens [gedaagde] is daar nog helemaal geen sprake van; partijen onderzochten enkel de mogelijkheid voor het uitkopen van [gedaagde] door [eiseres] . Het is in het belang van beide partijen dat die impasse nu wordt doorbroken. [eiseres] is daarom ontvankelijk in haar vorderingen.
3.8.
De kernvraag in deze zaak is of tussen partijen tussen 27 mei en 1 juni 2021 overeenstemming is bereikt over de essentialia van de overeenkomst of dat partijen toen over de voorliggende optie zijn gaan onderhandelen. Bij de beantwoording van deze vraag spelen de alle omstandigheden een rol, zoals de context waarin de correspondentie heeft plaatsgevonden.
Relevant is hier dat er sprake van een langlopend conflict. Vanaf vorig jaar (2020) hebben partijen gesproken over diverse oplossingen. De accountant heeft geprobeerd te bemiddelen en dat is niet gelukt. Ook in mediation is er geen oplossing bereikt. Vervolgens zijn de advocaten bij de zaak betrokken. In april 2021 hebben partijen wederom diverse oplossingen besproken.
3.9.
De eerste optie die is onderzocht, is of [gedaagde] de certificaten van [eiseres] kon kopen. [gedaagde] heeft een mondeling bod gedaan op de certificaten van [gedaagde] . [eiseres] heeft dat bod bij e-mail van 28 mei 2021 afgewezen. In die e-mail schrijft [B] , namens [eiseres] het volgende:
“Dank voor jullie mondelinge bod van € 4 mln op een take-it-or-leave it basis.
[A (voornaam)] heeft het bod van [E (voornaam)] in beraad genomen en is tot de conclusie gekomen dat het bod niet voldoet aan de marktwaarde, zoals door hem gewenst.
Mocht [E (voornaam)] openstaan voor een bod op haar aandelen, dan is [A (voornaam)] bereid om de aandelen [onderneming 1] B.V. van [E (voornaam)] tegen deze prijs van € 4 mln te kopen onder dezelfde voorwaarden (financieringsvoorbehoud).
Mocht dat niet wenselijk zijn dan staat [A (voornaam)] open voor een hernieuwd bod van jullie kant.”
3.9.1.
Daarop reageert mr. [D] namens [gedaagde] bij e-mail van 30 mei 2021 – voor zover relevant – als volgt:
“(…) Van een verhoging van het bod door [E (voornaam)] is geen sprake (en dat zal er ook niet vrijwillig van komen). In verband met het belang van de onderneming staat [E (voornaam)] open voor het bod op haar aandelen van € 4.000.000, waarbij voor [A (voornaam)] een financieringsvoorbehoud geldt zoals dat ook is toegelicht door [G (voornaam)] bij het bod van [E (voornaam)] .
De nadere randvoorwaarden van [E (voornaam)] hierbij zijn de volgende. Ik formuleer deze op hoofdlijnen, in een poging om zeer snel te weten of we met deze route verder zouden kunnen, of niet. (…)”
3.9.2.
Vervolgens schrijft mr. Kruidenier, namens [eiseres] , in zijn e-mail van 31 mei 2021, het volgende:
“ [A (voornaam)] is verheugd dat [E (voornaam)] en [H (voornaam)] hun belang willen aanbieden. De randvoorwaarden zijn in beginsel akkoord, zij het dat die nadere uitwerking verdienen en nog aangevuld zullen moeten worden. Dat is een kwestie van uitwerking. Voorwaarde van [A (voornaam)] is natuurlijk wel dat hij onverkort in de gelegenheid wordt gesteld om zijn werkzaamheden als bestuurder te kunnen uitoefenen. (…)”
3.10.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in met deze correspondentie géén overeenstemming bereikt over de essentialia van de overeenkomst. Er is strikt genomen helemaal geen bod tot overname van de certificaten van [gedaagde] door [eiseres] gedaan. [gedaagde] heeft gezegd dat zij
open staat voor een bodop haar aandelen door [eiseres] waarop [eiseres] heeft gereageerd dat hij verheugd is dat [gedaagde] haar aandelen
wilaanbieden. Op dat moment waren partijen al lang in onderhandeling en waren diverse mogelijkheden aan het onderzoeken. De optie dat [eiseres] [gedaagde] zou uitkopen, was één van die mogelijkheden. Namens [gedaagde] wordt in de e-mail van 30 mei 2021 ook vermeld dat zij
een pogingwil doen snel te
onderzoekenof een overname door [eiseres] tot overeenstemming zou kunnen leiden. [eiseres] mocht op dat moment niet aannemen dat zij [gedaagde] eraan kon houden om haar certificaten aan [eiseres] over te dragen voor € 4.000.000 met alleen gebruikelijke voorwaarden.. Van een voldoende concreet aanbod en een voldoende expliciete aanvaarding daarvan is geen sprake geweest.
3.11.
Wat zich vanaf 1 juni 2021 heeft voorgedaan, leidt niet tot een ander oordeel, omdat partijen elkaar kort na deze correspondentie kwijt zijn geraakt. [eiseres] stelde zich al vrij snel op het standpunt dat er sprake was van overeenstemming over de essentiële onderdelen van de overname van de certificaten, zodat er alleen nog gesproken kon worden over gebruikelijke voorwaarden bij zo’n overdracht. [gedaagde] vond dat partijen nog aan het onderzoeken waren of koop door [eiseres] tot overeenstemming zou kunnen leiden.
3.12.
Op grond van het vorenstaande is de primaire vordering afgewezen. Ook de subsidiaire vordering is niet toegewezen omdat die vordering voortbouwt op de stelling dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over de essentialia van de overeenkomst. Dat leidt er ook toe dat de voorwaardelijke eis in reconventie van [gedaagde] onbesproken blijft, omdat de voorwaarde, namelijk toewijzing van de subsidiaire vordering van [eiseres] , niet is vervuld.
3.13.
[eiseres] is als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [E (voornaam)] zijn begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.647,00
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. mr. A.A.T. van Rens, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid de griffier, waarvan dit proces-verbaal is opgemaakt dat is verzonden op