ECLI:NL:RBMNE:2021:5724

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 4441
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding voor betaalde Whk-premie en bevoegdheid bestuursrechter

In deze zaak heeft verzoekster, een N.V. statutair gevestigd in [vestigingsplaats], een verzoek ingediend om schadevergoeding voor de door haar betaalde Whk-premie. Dit verzoek is gedaan omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de afgelopen 10 jaar geen controle heeft uitgevoerd op de arbeidsongeschiktheid van een werknemer die in dienst was bij verzoekster. De werknemer ontving een WIA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verzoekster stelt dat de werknemer vanaf 2009 niet arbeidsongeschikt was en dat hij gedurende ten minste 12 maanden meer dan 65% van het maatmanloon heeft verdiend. Hierdoor heeft verzoekster schade geleden van ruim 2 ton.

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 23 november 2021 de mondelinge uitspraak gedaan en verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat geen van de situaties uit artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich voordoet, waardoor de bestuursrechter niet bevoegd is om het schadeverzoek inhoudelijk te beoordelen. Verzoekster kan zich wel wenden tot de burgerlijke rechter voor haar verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht opgelegd en heeft partijen gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken. De griffier heeft het proces-verbaal opgemaakt en verzonden aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4441

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van

23 november 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] N.V., statutair gevestigd in [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. W. Okx),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: R.D. van den Heuvel).

Inleiding

Verzoekster had een werknemer (de werknemer) in dienst die op 11 april 2007 is uitgevallen voor werk. De werknemer heeft vanaf 8 juli 2009 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %.
Op 8 oktober 2013 heeft verzoekster bij het Uwv haar instroomcijfers WGA-uitkeringen opgevraagd, die op dezelfde dag aan haar zijn toegezonden. Daarop staat de uitkering van de werknemer vermeld.
Op 29 november 2019 heeft verzoekster van de Belastingdienst een beschikking over haar gedifferentieerde premiepercentage Werkhervattingskas (Whk) 2020 ontvangen. Verzoekster heeft op 17 december 2019 bij de Belastingdienst haar instroomcijfers opgevraagd, die op dezelfde dag naar haar zijn verzonden. Op 8 januari 2020 heeft verzoekster bezwaar ingediend tegen de beschikking van de Belastingdienst. Op 3 februari 2020 heeft de Belastingdienst verzoekster laten weten voornemens te zijn het bezwaar af te wijzen, omdat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van de werknemer binnen het dienstverband valt en daarmee de uitkeringslast van de werknemer terecht is toegerekend aan verzoekster.
Op 17 maart 2020 heeft verzoekster het Uwv aansprakelijk gesteld voor de door haar betaalde Whk-premie over de periode 2010-2018 (een bedrag van ruim 2 ton). Verzoekster
acht het zeer aannemelijk dat de werknemer vanaf 2009 niet arbeidsongeschikt was én op enig moment in de periode vanaf 2010 gedurende tenminste 12 maanden tenminste 65% van het maatmanloon heeft verdiend. Verzoekster verwijt het Uwv dat in een periode van 10,5 jaar geen enkele controle of herkeuring is uitgevoerd bij de werknemer. Daardoor heeft verzoekster schade geleden van ruim 2 ton.
Het Uwv heeft dit verzoek om schadevergoeding met een brief van 21 augustus 2020 afgewezen.
Verzoekster heeft de rechtbank vervolgens op 9 december 2020 verzocht het Uwv te
veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft vlak voor de zitting geconstateerd dat niet de rechtbank Midden-
Nederland, maar de rechtbank Oost-Brabant bevoegd is om op het beroep van verzoekster te
beslissen. [1] De reden hiervoor is dat verzoekster statutair gevestigd is in [vestigingsplaats] . De griffier heeft aan partijen gevraagd of zij er bezwaar tegen hebben dat het beroep om
proceseconomische redenen toch door de rechtbank Midden-Nederland wordt behandeld.
Partijen hebben verklaard hier geen bezwaar tegen te hebben.
De zaak is op 23 november 2021 op zitting behandeld. Namens verzoekster was hierbij
[A] aanwezig. Hij werd bijgestaan door de gemachtigde van verzoekster. Ook de gemachtigde van het Uwv was aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding. Hieronder zal de rechtbank haar beslissing uitleggen.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij schade heeft geleden als gevolg van de handelwijze van het Uwv. Volgens verzoekster heeft het UWV in een periode van 10,5 jaar geen enkele controle uitgevoerd op de arbeidsongeschiktheid van de werknemer en/of op zijn bijverdiensten. Verzoekster vindt dat Uwv een plicht had tot herkeuring en onderzoek van de werknemer en dat niet op haar kan afwentelen. De schade die verzoekster lijdt, is inmiddels opgelopen tot circa € 300.000,-.
2. De bestuursrechter is alleen bevoegd om een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die is veroorzaakt door één van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde oorzaken. Deze oorzaken zijn:
a. een onrechtmatig besluit,
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit,
c. het niet tijdig nemen van een besluit, of
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan, waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, van de Awb zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
3. De rechtbank concludeert dat géén van deze situaties zich in deze zaak voordoet. Verzoekster is geen persoon zoals bedoeld onder d (een ambtenaar, militair ambtenaar of lid van een zelfstandig bestuursorgaan). Ook is niet gebleken dat het Uwv niet of niet tijdig heeft beslist, zoals staat onder c. Tot slot is ook dat wat onder a en b is opgenomen hier niet van toepassing, omdat er geen sprake is van onrechtmatige besluiten. Verzoekster heeft geen bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uwv die gaan over (de uitkeringen van) de werknemer en/of verzoekster. In dat geval moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van die besluiten. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als sprake is van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld dat het verzoekster niet kan worden tegengeworpen dat zij geen rechtsmiddelen heeft aangewend of als het Uwv zelf erkent dat sprake is van onrechtmatigheid. [2] Beide situaties zijn hier niet aan de orde. Dat het Uwv andere onrechtmatige besluiten heeft genomen ten aanzien van verzoekster, is ook niet gebleken.
4. Op de zitting heeft verzoekster nog aangevoerd dat het besluit van het Uwv van
21 augustus 2020 een onrechtmatig besluit is, omdat het Uwv daarin weigert om onderzoek te doen. De rechtbank oordeelt – los van de vraag of dit besluit een onrechtmatig besluit is – dat de schade die verzoekster stelt te hebben geleden en vergoed wil hebben niet direct uit dit besluit voortvloeit.
5. Omdat zich geen van de situaties uit artikel 8:88 van de Awb voordoet, is de bestuursrechter niet bevoegd om kennis te nemen van het schadeverzoek van verzoekster. Dat betekent dat de rechtbank het schadeverzoek van verzoekster niet inhoudelijk kan beoordelen.
6. Verzoekster kan zich wel wenden tot de burgerlijke rechter met haar verzoek om schadevergoeding. Dat deze rechtsgang extra kosten met zich meebrengt maakt deze bevoegdheidsverdeling niet anders.
7. De rechtbank verklaart zich onbevoegd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.
8. Op de zitting heeft de rechtbank partijen gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep als zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzitter, en
mr. S.C.A. van Kuijeren en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, leden, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-’t Lam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 november 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal aan u is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 maart 2017,