ECLI:NL:RBMNE:2021:574

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/245 en UTR 20/399
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van recidive risico en terugkijktermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, een beveiligingsmedewerker, en de korpschef van politie. Eiser had verzocht om toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden, maar deze werd geweigerd op basis van een eerdere veroordeling voor mishandeling van zijn echtgenote. De korpschef stelde dat eiser niet voldeed aan de vereisten van bekwaamheid en betrouwbaarheid zoals vastgelegd in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Eiser had eerder een taakstraf opgelegd gekregen, en de korpschef oordeelde dat de kans op recidive hoog was, wat in strijd was met de vereisten voor de functie van beveiliger.

Eiser voerde aan dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder het herstel van zijn relatie en het feit dat hij sinds 2017 niet meer in aanraking was gekomen met politie of justitie, aanleiding gaven om af te wijken van de terugkijktermijn. De rechtbank oordeelde echter dat de korpschef in redelijkheid had kunnen besluiten om de toestemming te weigeren. De rechtbank benadrukte dat de aard van het strafbare feit, namelijk mishandeling, niet verenigbaar is met de verantwoordelijkheden van een beveiliger, die een hoge mate van zelfbeheersing moet hebben.

De rechtbank concludeerde dat de korpschef de belangen van de beveiligingsbranche zwaarder kon laten wegen dan de belangen van eiser bij het verkrijgen van een baan. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de weigering van de korpschef om toestemming te verlenen niet onevenredig was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats [woonplaats]
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/245 en UTR 20/399

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.E.M.C. Koudijs),
en

De korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S. de Jong).

Procesverloop

In de besluiten van 31 juli 2019 en 30 augustus 2019 (primaire besluiten) heeft verweerder aan eiser geen toestemming verleend voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
In de besluiten van 3 december 2019 en 11 december 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De werkgevers van eiser, Consolid Beveiliging BV te Hoofddorp en VMB Security & Services te Amsterdam hebben een aanvraag ingediend bij verweerder tot verkrijging van toestemming voor eiser als bedoeld in artikel 7, tweede lid van de Wpbr.
2. Verweerder heeft deze toestemming met toepassing van artikel 7, tweede lid juncto vierde lid van de Wpbr in samenhang met paragraaf 3.3 aanhef en onder a, Ad a en onder 2 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (de Bpbr) niet verleend, omdat eiser binnen de terugkijktermijn is veroordeeld tot een taakstraf wegens mishandeling begaan tegen zijn echtgenote en hij geen aanleiding ziet om af te wijken van de terugkijktermijn. Volgens verweerder staat de aard van het strafbaar feit (mishandeling) op gespannen voet met het ambt van beveiliger. Dat de gedraging in privétijd heeft plaatsgevonden, vindt verweerder niet relevant. Volgens verweerder is de kans op recidive niet beperkt. Verweerder ziet in de persoonlijke omstandigheden van eiser geen reden om de ondervonden nadelen voor het niet kunnen uitoefenen van beveiligingswerkzaamheden onevenredig te achten.
3. Eiser voert aan dat zijn persoonlijke omstandigheden wel aanleiding geven om af te wijken van de terugkijktermijn, omdat de gevolgen voor hem onevenredig nadelig zijn. Volgens eiser gaat het om een lichte mishandeling die heeft plaatsgevonden in de echtelijk woning, waar eiser toen met zijn echtgenote samenwoonde. Volgens eiser is de kans op recidive gering, nu hij sinds 27 januari 2017 niet meer in aanraking geweest met politie en justitie en daarvoor ook nooit. Eiser meent dat hij over voldoende bekwaamheden en betrouwbaarheid beschikt om de werkzaamheden als beveiliger te kunnen oefenen. Hij heeft met goed gevolg een opleiding tot beveiliger afgerond, de relatie met zijn echtgenote is hersteld en hij heeft meer levenservaring. Door de weigering van de toestemming wordt eiser verhinderd om een inkomen te verwerven als beveiliger en een carrière op te bouwen waarvoor hij jarenlang een specialistische opleiding heeft gevolgd.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennisgenomen van een door verweerder vertrouwelijk overgelegde politiemutatie.
6. Artikel 7, lid 4, van de Wpbr bepaalt dat de toestemming wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
7. In paragraaf 3.3, aanhef en onder a, Ad a en onder 2 van de Bpbr is nader uitgewerkt dat de korpschef toestemming kan onthouden als de persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of taakstraf is opgelegd. Daarbij is de veroordeling in eerste aanleg bepalend. De korpschef kan van deze termijn afwijken, indien gelet op het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang. Afwijken van de termijn doet de korpschef alleen in uitzonderlijke gevallen.
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder een eigen (bestuursrechtelijke) afweging kan maken bij het vaststellen of iemand voldoende betrouwbaar en geschikt is voor de functie van beveiliger. Verweerder heeft daarbij beoordelingsruimte.
9. Verweerder heeft aan het niet verlenen van toestemming ten grondslag gelegd dat eiser op 18 mei 2017 door de politierechter Midden-Nederland is veroordeeld voor mishandeling begaan tegen zijn echtgenote, tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Deze veroordeling valt binnen de terugkijktermijn. De strafkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het hof) heeft in hoger beroep deze veroordeling in stand gelaten.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de aard van het strafbare feit noch in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, reden hoeven zien om af te wijken van de terugkijktermijn. Mishandeling, licht of zwaar, is een strafbaar feit dat zich naar zijn aard niet verdraagt met beveiligingswerkzaamheden. Van een beveiliger wordt een hoge mate van zelfbeheersing verwacht, juist omdat hij moet optreden in conflictsituaties. Dat de mishandeling heeft plaatsgevonden in de privésfeer en zijn toen zwangere echtgenote betreft, maakt dat niet anders. Daarvan heeft verweerder mogen vinden dat dat eerder contra-indicatief is. Verweerder heeft daarom mogen aannemen dat eiser niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de kans op herhaling gezien het oordeel van het hof hoog heeft mogen vinden. Blijkens het arrest van 2 februari 2018 heeft het hof het recidiverisico zoals dat naar voren komt uit het reclasseringsadvies hoog ingeschat, onder meer gezien de houding van eiser op zitting, en heeft de voorwaardelijke opgelegde straf daarom in stand gelaten. Het oordeel van het hof is, zoals eiser op zitting heeft verklaard, in cassatie bevestigd. Dat eiser sinds het plegen van het strafbare feit niet meer met politie of justitie in aanraking is geweest, dat hij en zijn echtgenote nog zijn getrouwd en dat hun relatie is hersteld, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om een geringe kans op herhaling aan te nemen en daarom af te wijken van de terugkijktermijn. Daarbij betrekt de rechtbank dat op zitting is gebleken dat op 27 september 2020 bij de politie een melding door de echtgenote van eiser is gedaan over een contactmoment met eiser en waarbij de spanningen zouden zijn opgelopen. Eiser en verweerder hebben daar weliswaar niet eenduidig over verklaard, op grond waarvan de rechtbank over die melding geen duidelijk beeld heeft kunnen krijgen, maar gelet op deze melding kan de verklaring van eiser dat de relatie met zijn echtgenote weer goed is, ook niet in zijn voordeel wegen.
12. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de weigering om eiser geen toestemming te verlenen voor het verrichten van werkzaamheden als beveiliger, niet onevenredig is. De overgelegde diploma’s en positieve getuigschriften en verklaringen zien op de bekwaamheid als beveiliger. Verweerder heeft die stukken daarom onvoldoende mogen vinden voor de aanname dat de betrouwbaarheid en integriteit van eiser thans boven iedere twijfel verheven is. Dat, naar eiser stelt, de relatie met zijn echtgenote is hersteld en eiser samen met haar voor hun kind zorgt, kan dat, ook gelet op wat hiervoor is overwogen, niet anders maken. Verweerder heeft in dit geval, ook alle factoren bij elkaar genomen, in redelijkheid het belang van betrouwbaar personeel in de beveiligingsbranche zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van eiser bij het verkrijgen van een baan en inkomen als beveiliger.
13. De rechtbank concludeert dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet voldoende betrouwbaar of geschikt is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 22 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.