In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser sub 1], [eiser sub 2] en [gedaagde] over de ontbinding van een vennootschap onder firma (vof) en de vereffening van het vennootschapsvermogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vereffening van de vof per 31 december 2018 heeft plaatsgevonden, op basis van de jaarrekening van dat jaar. [gedaagde] heeft de onderneming op een going concern basis overgenomen, wat betekent dat hij alle activa en passiva heeft overgenomen zonder ongebruikelijke afwaarderingen. [eiser sub 1] heeft betoogd dat er onterecht afboekingen hebben plaatsgevonden, maar de rechtbank oordeelt dat hij deze stelling niet voldoende heeft onderbouwd.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen vergoeding voor goodwill moet worden meegenomen in de vereffening, omdat de onderneming gedurende haar bestaan verlieslatend was en geen positieve waarde vertegenwoordigde. De prognoses die [eiser sub 1] aanhaalt, zijn niet meer relevant gezien de teleurstellende financiële resultaten in de eerste twee jaren. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in conventie afgewezen en de vordering van [gedaagde] in reconventie toegewezen, waarbij [eiser sub 1] een bedrag van € 4.394,00 aan [gedaagde] moet betalen.
Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] toegewezen, en zijn [eiser sub 1] en [eiser sub 2] veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] het vonnis kan laten uitvoeren, ook als [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in hoger beroep gaan.