Overwegingen
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder ten onrechte ten onrechte geen nieuw besluit heeft genomen dat in de plaats is gesteld van het primaire besluit. Verder heeft de rechtbank overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanleg van de poel zorgt voor een onevenredige aantasting van de waarden en/of functies die door artikel 40.2 van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied West’ (het bestemmingsplan) . Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
De rechtbank blijft in beginsel bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld wanneer een uitspraak evident berust op een onjuiste feitelijke grondslag.Beroep tegen het bestreden besluit 2
3. Verweerder heeft het bestreden besluit 1 ingetrokken en het bestreden besluit 2 daarvoor in de plaats gesteld. Het bestreden besluit 1 bestaat hierdoor juridisch niet meer. Dit betekent dat eisers geen procesbelang meer hebben bij de behandeling van hun beroep tegen het bestreden besluit 1. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is dan ook niet-ontvankelijk.
4. Op grond van artikel 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Het beroep van eisers tegen het bestreden besluit 1 heeft daarom mede betrekking op het bestreden besluit 2. De rechtbank zal hierna het bestreden besluit 2 beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
De herstelpoging van verweerder
5. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten met een aanvullende motivering. Verweerder heeft een ruimtelijk advies opgevraagd bij Buro SRO (SRO). SRO heeft in een onderzoeksrapport uiteengezet dat de aanleg van de poel zorgt voor een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische en landschapswaarden. Volgens verweerder kan aan deze onevenredige aantasting niet voldoende tegemoet worden gekomen met het stellen van nadere voorwaarden. Verder heeft verweerder uiteengezet dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt omdat de overige in de buurt aanwezige waterpartijen niet vergelijkbaar zijn met de door eiseres aangevraagde poel.
6. De rechtbank zal hierna per gebrek beoordelen of verweerder met de nadere motivering in het bestreden besluit 2 de gebreken heeft hersteld.
Beoordeling rechtbankNieuw besluit in plaats van primaire besluit
7. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij een gegrond bezwaarschrift niet kan volstaan met het herroepen van het primaire besluit zonder een nieuw besluit te nemen dat in de plaats van het primaire besluit treedt. Als verweerder geen besluit neemt dat in de plaats treedt van het primaire besluit dan levert dit strijd op met artikel 7:11 van de Awb.
8. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bestreden besluit 1 ingetrokken en het primaire besluit in stand gelaten. Met het nemen van het bestreden besluit 2 is er geen sprake meer van overtreding van artikel 7:11 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee het gebrek heeft hersteld.
Onevenredige aantasting van aanwezige natuurwaarden
9. Eisers zijn van mening dat de aanleg van de poel niet leidt tot een onevenredige aantasting van het landschap. Er is juist sprake van een vergroting van de natuurwaarden en de biodiversiteit. Daarnaast zal de aanleg van de poel volgens eisers niet zorgen voor een onevenredige aantasting, omdat de poel past in de omgeving, niet hoger is dan het maaiveld en wordt geplaatst tussen twee landschapselementen.
10. In het rapport van SRO is onderzocht of de aanvraag om de aanleg van een poel zorgt voor een onevenredige aantasting van de cultuurhistorisch en landschapswaarden, zoals bedoeld in artikel 40.2 van het bestemmingsplan. Is er sprake van een dergelijke aantasting dan kan verweerder geen omgevingsvergunning verlenen voor de aangevraagde poel. In dat kader heeft SRO de aanleg van de poel beoordeeld tegen de achtergrond van het aanwezige landschap. Het landschap kenmerkt zich door een orthogonale (rechthoekige) structuur met lange zichtlijnen. In het landschap in de omgeving van de aangevraagde poel komen water of waterelementen speciaal aangelegd voor ecologische waarden niet voor. Het aanleggen van een gebiedsvreemd element is niet wenselijk omdat het een forse afbreuk doet aan de oorspronkelijke structuur van het gebied. Verder heeft SRO geconcludeerd dat een poel op het perceel het cultuurhistorisch landschap aantast omdat de kenmerkende formele verkaveling van het landschap wordt doorbroken. Met de aanleg van een poel zal er ook nieuwe beplanting ontstaan rondom de poel. Deze bijbehorende opgaande beplanting rondom de poel verstoort de openheid van het landschap. Het voorgaande zorgt volgens SRO voor een onevenredig aantasting van de cultuurhistorische en landschapswaarden. SRO betoogt dat deze onevenredige aantasting niet is tegen te gaan met het stellen van nadere voorwaarden, omdat de oorspronkelijke structuur aangetast blijft.
11. De rechtbank is met de nadere motivering en het rapport van SRO van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd dat de aanleg van de poel zorgt voor een onevenredige aantasting en dat deze onevenredige aantasting niet is tegen te gaan door het stellen van nadere voorwaarden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het voornemen van eisers om de biodiversiteit in de omgeving te verhogen een mooi streven is en dat het verhogen van de biodiversiteit een begrijpelijk doelstelling is vanwege de afname van de biodiversiteit In Nederland. Het verhogen van de biodiversiteit door het aanleggen van een poel dient wel plaats te vinden met inachtneming van het geldende bestemmingsplan.
Gelijkheidsbeginsel
12. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat de poel aan de [locatie 1] niet vergelijkbaar is met de poel van eisers omdat op de poel aan de [locatie 1] een andere bestemming rust dan bij de door eisers aangevraagde poel. De rechtbank heeft ook overwogen dat verweerder ten onrechte niet nader is ingegaan op twee poelen die zich aan de overkant van de weg bevinden.
13. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder in het kader van het beroep op het gelijkheidsbeginsel de waterpartijen in de omgeving beoordeeld. Dit zijn de waterpartijen die zijn gelegen aan de weerszijde van de [locatie 2] . Volgens verweerder zijn deze waterpartijen niet vergelijkbaar met de aangevraagde poel van eisers omdat de waterpartijen een andere ontstaansgeschiedenis kennen dan de aangevraagde poel van eiser. Daarnaast hebben de betreffende waterpartijen een recreatieve bestemming terwijl de aangevraagde poel een agrarische bestemming heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze nadere onderbouwing voldoende gemotiveerd dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet op kan gaan vanwege het feit dat de aangevraagde poel niet vergelijkbaar is met de andere waterpartijen in de omgeving. Dit betekent dat verweerder het gebrek ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel heeft hersteld.
14. Door de intrekking van het bestreden besluit 1 is het beroep van eisers tegen dit bestreden besluit niet-ontvankelijk. Het bestreden besluit 2 is voor het bestreden besluit 1 in de plaats gekomen. In de herstelpoging heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat voor de poel van eisers geen omgevingsvergunning verleend kan worden, omdat er sprake is van een onevenredige aantasting van de landschapswaarden. Verder heeft verweerder terecht geconstateerd dat eisers niet met succes een beroep op het gelijkheidsbeginsel kunnen doen. Dat betekent dat verweerder in het bestreden besluit 2 de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond.
15. Vanwege de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit 1, is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. In dit geval kan verweerder echter niet veroordeeld worden in de proceskosten, omdat er bij eisers geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen.