ECLI:NL:RBMNE:2021:5850

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
9458388 UA EXPL 21-1228
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgverzekering en proceskosten: beëindiging betalingsregeling en bewijs ontvangst brief

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 8 december 2021, staat de zorgverzekering van de gedaagde centraal. De eisende partij, Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V., vordert betaling van een bedrag van € 793,26, dat bestaat uit een hoofdsom van € 1.344,88, incassokosten en rente. De gedaagde heeft een zorgverzekering bij Zilveren Kruis en heeft in de periode van december 2019 tot en met maart 2021 diverse premiebetalingen en zorgkostenfacturen niet voldaan. Ondanks aanmaningen heeft de gedaagde geen volledige betaling verricht, wat Zilveren Kruis noopte om de vordering uit handen te geven aan een incassobureau.

De gedaagde erkent de vordering, maar betwist de rechtmatigheid van de dagvaarding. Zij stelt dat er een betalingsregeling was die door Zilveren Kruis ten onrechte is beëindigd. De kantonrechter heeft de mondelinge behandeling op 18 november 2021 gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de hoofdsom inmiddels volledig heeft voldaan, waardoor alleen de proceskosten nog ter discussie stonden.

De rechter heeft beoordeeld of Zilveren Kruis de betalingsregeling op goede gronden heeft beëindigd. Uit de overgelegde stukken bleek dat de betalingsregeling was vervallen omdat de gedaagde de premie niet had betaald. Echter, de kantonrechter oordeelt dat Zilveren Kruis niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde de declaratie van 6 juli 2021 had ontvangen. Hierdoor was de beëindiging van de betalingsregeling onterecht. De vordering van Zilveren Kruis is afgewezen en zij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde, die op nihil zijn begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9458388 UA EXPL 21-1228 TD/1475
Vonnis van 8 december 2021
inzake
de naamloze vennootschap
Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen: Zilveren Kruis,
eisende partij,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 24 augustus 2021;
  • de mondelinge reactie van [gedaagde] gegeven op de rolzitting 6 oktober 2021;
  • het tussenvonnis van 27 oktober 2021, waarmee een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de schriftelijke toelichting van Zilveren Kruis met de reactie op het verweer, ingekomen op 5 november 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 18 november 2021. Verschenen zijn mr. M.T.O. Bakker (namens de gemachtigde van Zilveren Kruis) en [gedaagde] . Partijen hebben hun standpunten toegelicht en antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. De griffier heeft aantekeningen bijgehouden van hetgeen is besproken.
1.3.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagde] heeft een zorgverzekering bij Zilveren Kruis. Partijen hebben een geschil over betaling.
2.2.
Zilveren Kruis vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 793,26 vermeerderd met verdere rente en (proces)kosten. De vordering bestaat uit € 1.344,88 aan hoofdsom, € 48,40 aan incassokosten en € 2,46 aan rente berekend tot 24 augustus 2021, waarop in mindering is gebracht de door [gedaagde] gedane betalingen van € 602,48.
2.3.
Aan haar vordering legt Zilveren Kruis – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de betalingsverplichting die voortvloeit uit de verzekeringsovereenkomst. [gedaagde] heeft diverse premiebetalingen in de periode van december 2019 tot en met maart 2021 onbetaald gelaten. Ook diverse zorgkostenfacturen heeft [gedaagde] niet voldaan. Ondanks dat [gedaagde] schriftelijk is aangemaand, is geen (volledige) betaling ontvangen. Zilveren Kruis was hierdoor genoodzaakt haar vordering uit handen te geven.
2.4.
[gedaagde] heeft de vordering erkend, maar vindt het niet terecht dat zij gedagvaard is. Zij voert – samengevat – aan dat er een betalingsregeling liep en Zilveren Kruis die ten onrechte heeft beëindigd. Verder heeft haar budgetbeheerder inmiddels het gevorderde bedrag overgemaakt. Door Zilveren Kruis is bericht dat er daarnaast nog een bedrag van € 249,89 moet worden betaald. Dit bedrag is niet betaald, omdat onduidelijk is waarvoor dit is.

3.Wat vindt de kantonrechter ervan?

3.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] de gevorderde hoofdsom inmiddels volledig heeft voldaan. In deze procedure ligt daarom alleen nog de vraag voor of [gedaagde] de proceskosten (de dagvaardingskosten, het griffierecht en salaris gemachtigde) moet betalen.
3.2.
Gelet op het verweer van [gedaagde] zal allereerst worden beoordeeld of Zilveren Kruis op goede grond de betalingsregeling heeft beëindigd. Immers, als dat niet het geval is, is Zilveren Kruis onterecht tot verdere incassomaatregelen overgegaan.
3.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de door Zilveren Kruis bij haar reactie van 3 november 2021 overgelegde stukken blijkt dat partijen op respectievelijk 26 augustus 2020 en op 2 maart 2021 een betalingsregeling hebben getroffen. Deze betalingsregelingen zijn vervallen omdat [gedaagde] de lopende premie niet heeft betaald. Op 21 april 2021 zijn partijen overeengekomen dat de betalingsregeling wordt hervat. In deze brief is opgenomen dat de regeling komt te vervallen indien nieuwe rekeningen niet op tijd aan Zilveren Kruis worden betaald. Na 21 april 2021 zijn de maandpremies en de aflossingstermijnen telkens tijdig betaald. Op 2 juni 2021 heeft Zilveren Kruis een declaratie eigen risico aan [gedaagde] gestuurd van € 29,00. Die declaratie heeft [gedaagde] niet betaald, waarna [gedaagde] op 4 augustus 2021 bericht heeft gekregen van GGN dat de vordering met dat bedrag is opgehoogd. Op 6 juli 2021 heeft Zilveren Kruis aan [gedaagde] opnieuw een declaratie eigen risico toegestuurd, nu van € 339,29 vóór 26 juli 2021 te betalen. Ook deze declaratie heeft [gedaagde] niet tijdig betaald, waarna GGN op 16 augustus 2021 namens Zilveren Kruis aan [gedaagde] heeft laten weten dat de betalingsregeling is vervallen omdat de vordering is opgehoogd. [gedaagde] stelt dat zij de declaratie van 6 juli 2021 niet heeft ontvangen. Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad rust op degene die een brief verstuurd de bewijslast dat de andere partij die brief heeft ontvangen. Zilveren Kruis heeft daarvan geen bewijs aangeboden, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat [gedaagde] de declaratie van 6 juli 2021 niet heeft ontvangen. Zilveren Kruis had daarom niet zonder meer de betalingsregeling mogen beëindigen vanwege het niet betalen van die declaratie. Dit temeer omdat het onbetaald laten van de declaratie eigen risico van 2 juni 2021 niet tot beëindiging heeft geleid, maar enkel tot ophoging van het bedrag. De kantonrechter vindt dit ook meer passend omdat niet te verwachten is dat [gedaagde] naast de lopende betalingsverplichting een bedrag van € 339,29 ineens zou kunnen betalen. Dit betekent dat Zilveren Kruis onterecht de betalingsregeling heeft beëindigd en onterecht tot verdere incasso is overgegaan. De vordering van Zilveren Kruis zal daarom worden afgewezen.
3.4.
Gelet op het bovenstaande dient Zilveren Kruis, als in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten van [gedaagde] te betalen. Omdat [gedaagde] geen gemachtigde heeft ingeschakeld worden haar proceskosten begroot op nihil.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt Zilveren Kruis tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.