ECLI:NL:RBMNE:2021:5874

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/4212
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met urgentieverklaring voor woonruimte met minderjarig kind

In deze zaak heeft verzoekster, een vrouw die tijdelijk verblijft in een instelling van het Leger des Heils, een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor woonruimte. Dit verzoek is gedaan na het verbreken van haar relatie met haar ex-partner, die in de echtelijke woning is blijven wonen. Verzoekster heeft een dochter van drie jaar, die momenteel bij haar vader verblijft. De voorzieningenrechter heeft op 1 december 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening, nadat verzoekster bezwaar had gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. Tijdens de zitting op 17 november 2021 is verzoekster bijgestaan door haar gemachtigde en was er een tolk aanwezig. De voorzieningenrechter, mr. M. Eversteijn, was aanvankelijk belast met de zaak, maar heeft deze overgedragen aan mr. B. Fijnheer vanwege onvoorziene omstandigheden.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake is van spoedeisend belang, omdat zowel verzoekster als haar dochter op dat moment een dak boven hun hoofd hadden. Verzoekster verblijft bij het Leger des Heils en haar dochter bij haar vader. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster onvoldoende heeft onderbouwd dat de situatie bij haar ex-partner onveilig is voor haar dochter. Bovendien is er geen evident onrechtmatig besluit van verweerder vastgesteld, aangezien de aanvraag van verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie op basis van dakloosheid met minderjarige kinderen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de mogelijkheid voor verzoekster om in de bezwaarprocedure aanvullende stukken in te dienen ter onderbouwing van haar situatie.

De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier mr. L. Ruizendaal-van er Veen, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4212

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 december 2021 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. H. Hassan),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], verweerder(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Procesverloop

In het besluit van 23 september 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een urgentieverklaring voor woonruimte afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2021 via een Skype-verbinding. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Daarnaast is als tolk M. Alzoubi verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De voorzieningenrechter tijdens deze zitting was mr. M. Eversteijn.
Door onvoorziene omstandigheden is mr. M. Eversteijn niet in staat uitspraak in deze zaak te doen. De zaak is overgenomen door mr. B. Fijnheer. Met toestemming van de partijen heeft er geen nadere zitting meer plaatsgevonden.

Overwegingen

Inleiding
1. Verzoekster heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring voor woonruimte in [woonplaats]. Verzoekster en haar ex-partner hebben hun relatie verbroken, volgens verzoekster omdat haar ex-partner haar seksueel heeft misbruikt. Na het verbreken van de relatie is haar ex-partner in hun echtelijke woning blijven wonen. Verzoekster verblijft in een instelling van het Leger des Heils. Ze hebben een dochter van drie, die haar hoofdverblijf bij haar vader heeft. Er is een omgangsregeling opgesteld waarin is geregeld dat verzoekster haar dochter op drie momenten in de week mag zien. Verzoekster wil echter graag dat haar dochter haar hoofdverblijf bij haar heeft. Dat is alleen mogelijk als verzoekster een woning heeft.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft het verzoek om urgentie afgewezen. Verzoekster heeft een aanvraag gedaan om urgentieverlening op de grond relatiebeëindiging. Deze grond kan reden zijn voor urgentieverlening, wanneer er sprake is van de situatie dakloos met minderjarige kinderen. [1] Verzoekster voldoet echter niet aan de voorwaarden hiervan. Haar dochter kan namelijk bij haar vader blijven wonen. Daardoor is zij niet dakloos. Uit de overgelegde stukken is volgens verweerder niet gebleken dat deze situatie voor haar onveilig is. Verweerder heeft daarnaast geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule, omdat de situatie van verzoekster zich onvoldoende onderscheidt van die van andere woningzoekenden in de regio die in een vergelijkbare, niet benijdenswaardige situatie verkeren.
Spoedeisend belang
3. Een voorlopige voorziening is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening speelt de spoedeisendheid daarom een belangrijke rol. Verzoekster moet goede redenen hebben die maken dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht.
4. Verzoekster heeft ter onderbouwing van het spoedeisend belang naar voren gebracht dat haar driejarige dochter op dit moment niet bij haar kan wonen, omdat zij niet beschikt over een woning. Daarnaast voert verzoekster aan dat zij geen goede plek heeft om omgang met haar dochter uit te oefenen op de momenten dat deze omgang volgens de omgangsregeling mag plaatsvinden. Dat is niet mogelijk bij het Leger des Heils omdat kinderen daar niet welkom zijn. In haar oude woning is dat ook niet mogelijk omdat haar ex-partner dit niet toestaat. Verzoekster en haar dochter zwerven daarom nu als het ware telkens over straat tijdens hun omgangsmomenten. Hierbij heeft verzoekster er ook op gewezen dat de winterperiode er aan komt.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door verzoekster genoemde omstandigheden onvoldoende zijn om spoedeisend belang bij het verzoek aan te nemen. Zowel verzoekster als haar dochter hebben op dit moment een dak boven hun hoofd. Verzoekster verblijft immers bij het Leger des Heils en haar dochter verblijft bij haar vader. Verzoekster heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat het voor haar dochter niet veilig is bij haar vader. Verder zijn alle onmogelijkheden die verzoekster zegt te ervaren om omgang met haar dochter uit te oefenen onvoldoende onderbouwd. Zo is onvoldoende onderbouwd dat er bij het Leger des Heils geen mogelijkheden zijn om haar dochter te ontvangen, ook niet als bijvoorbeeld naar andere locaties wordt gekeken. Ook is niet onderbouwd dat verzoekster van haar ex-man de omgang niet in hun oude woning mag laten plaatsvinden. Blijkbaar is er nog veel aan te vullen om het beeld helder te krijgen. Dat zal in de bezwaarprocedure moeten gebeuren. Daar kunnen nog nieuwe stukken worden ingediend. De stukken die nu bij de voorzieningenrechter voorliggen zijn echter onvoldoende om spoedeisend belang aan te nemen.
Evident onrechtmatig
6. Omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang bij het verzoek, kan de door verzoekster gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder ‘evident onrechtmatig’ is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan de urgentiegrond ‘dakloos met minderjarige kinderen.’ [2] Hiervoor is onder meer vereist dat een minderjarig kind als gevolg van relatiebeëindiging dakloos is geworden. Daar is hier geen sprake van omdat het kind bij de vader woont, en daar haar hoofdverblijf heeft. Het is de voorzieningenrechter dan ook niet gebleken dat het standpunt van verweerder dat van deze urgentiegrond geen sprake is, onjuist is.
8. Met het oog op het vervolg van deze procedure merkt de rechtbank nog op dat op zitting aan de orde is geweest de omstandigheid dat er eventueel nog een andere grond is waar verweerder de aanvraag aan kan toetsen. Dit is de situatie waarin de woningzoekende zijn of haar woning heeft verlaten als gevolg van geweld of bedreiging. [3] Om deze grond te kunnen beoordelen is nog nader bewijs nodig. In deze stand van de procedure is dit bewijs er nog niet. Verzoekster heeft op zitting verklaard dat zij die ochtend aangifte tegen haar ex-man heeft gedaan van seksueel misbruik. Deze aangifte kan verzoekster in de bezwaarprocedure inbrengen, eventueel nog met andere stukken die deze grond onderbouwen. Zo kan verzoekster ook stukken overleggen van politie, Veilig Thuis of het Oranjehuis, waar zij in haar aanvraag naar heeft verwezen. Verweerder kan dat meenemen in de heroverweging in bezwaar. Verweerder heeft op zitting ook aangegeven dat verzoekster nog nadere stukken in kan dienen en dat verzoekster deze omstandigheden aan de orde kan stellen in de hoorzitting. Verder heeft verzoekster naar voren gebracht dat verweerder de hardheidsclausule ten onrechte niet heeft toegepast. Verzoekster heeft hierbij voornamelijk naar voren gebracht dat de belangen van het kind onvoldoende zijn meegewogen. Verweerder heeft bij zijn standpunt om de hardheidsclausule niet toe te passen betrokken dat verzoekster en haar dochter een dak boven hun hoofd hebben, dat de ouders samen gezag hebben waardoor ze er samen uit moeten zien te komen en dat er omgang plaatsvindt tussen verzoekster en haar dochter. Tijdens zitting is door verzoekster gesteld dat de situatie zoals deze is voorgeschoteld anders is. Omgang in het huis van haar ex-partner is volgens haar niet mogelijk en omgang op haar nieuwe opvanglocatie ook niet. Als verzoekster deze stellingen nader onderbouwt, dient verweerder dit in het besluit op bezwaar nader te betrekken in de afweging van de belangen in het kader van de hardheid. Deze stellingen zijn echter onvoldoende voor de voorzieningenrechter om tot het oordeel te komen dat het besluit evident onrechtmatig is.
Conclusie
9. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het besluit ook niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van er Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 1 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
(is verhinderd de uitspraak
mede te onderteken)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 11, lid 2, onder c, in samenhang met artikel 11, lid 3, en Bijlage II, onder I, 3 onder b van de Huisvestingsverordening Almere 2019.
2.Artikel 11, lid 2, onder c, in samenhang met artikel 11, lid 3, en Bijlage II, onder I, 3 onder b van de Huisvestingsverordening.
3.Artikel 11, lid 2, onder c, in samenhang met artikel 11, lid 3, en Bijlage II, onder I, 3 onder d van de Huisvestingsverordening.