ECLI:NL:RBMNE:2021:588
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de hoogte van de beslagvrije voet in het kader van terugvordering van onterecht ontvangen kilometervergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H.F. de Jong, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. E. Witte. Eiser had in 2017 te horen gekregen dat hij ten onrechte twee keer een kilometervergoeding had ontvangen en moest een bedrag van € 10.646,79 terugbetalen. Omdat eiser niet in staat was om dit bedrag in één keer terug te betalen, werd er een betalingsregeling getroffen waarbij hij maandelijks € 40,- zou terugbetalen. Later heeft verweerder, na een herberekening van de financiële situatie van eiser, bepaald dat hij maandelijks € 62,62 moest terugbetalen, met een vastgestelde beslagvrije voet van € 1.087,38.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 januari 2021, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar de gemachtigde van eiser zich had afgemeld. Het geschil draaide om de hoogte van de beslagvrije voet, waarbij eiser betoogde dat er geen rekening was gehouden met zijn verplicht eigen risico van de zorgverzekering en extra kosten door zijn handicap.
De rechtbank overwoog dat verweerder bij het vaststellen van de beslagvrije voet geen rekening hoefde te houden met de extra kosten, omdat de regelgeving dit niet toestond. De rechtbank concludeerde dat de berekening van de beslagvrije voet door verweerder inzichtelijk en goed te volgen was. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.